Update
Inflatiemonitor Nederland 2025Q3: inflatie verder afgenomen
In juli 2025 daalde de inflatie in Nederland naar 2,5% (HICP), met een iets hogere CPI van 2,9% door de zwaardere weging van huurprijzen. De loongroei blijft de belangrijkste aanjager van inflatie, vooral in arbeidsintensieve sectoren, mede door de aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt. Voedselprijzen stegen minder hard dan voorheen, terwijl de kerninflatie daalde naar 2,2% door lagere diensteninflatie. Voor heel 2025 verwachten we een gemiddelde HICP-inflatie van 3,0%, dalend naar 2,4% in 2026 en 2,0% in 2027.

In het kort
Opbouw en definities in de inflatiemonitor
In deze inflatiemonitor analyseren we de recente ontwikkelingen in de consumentenprijzen en geven we een update van onze inflatieverwachtingen. We starten met een bespreking van het inflatiecijfer voor juli. Daarna belichten we twee bredere factoren die van invloed zijn op onze inflatieprognoses voor Nederland:
- de jaarlijkse huurverhogingen per 1 juli
- de loonontwikkeling
Vervolgens gaan we dieper in op de belangrijkste onderdelen van de inflatie:
De cijfers en verwachtingen in deze publicatie zijn gebaseerd op de Europees geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP). In bijlage 1 presenteren we daarnaast ook onze ramingen voor de nationale consumentenprijsindex (CPI), die onder andere wordt gebruikt voor het indexeren van huren en pensioenen. Voor een toelichting op onze ramingsmethodiek verwijzen we naar de bijlage bij een eerdere editie van deze monitor.
Inflatiecijfer juli: 2,5%
De inflatie op basis van de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP) bedroeg volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in juli 2025 2,5% ten opzichte van een jaar eerder (zie figuur 1). Dit betekent dat consumentenprijzen gemiddeld 2,5% hoger lagen dan in juli 2024. Daarmee ligt het cijfer duidelijk lager dan in juni (een daling van 0,3 procentpunt) en ook onder onze inschatting van 2,9%. De consumentenprijsindex (CPI), die in Nederland vaak als maatstaf voor inflatie wordt gebruikt, kwam in juli uit op 2,9% op jaarbasis. Ook dit cijfer ligt iets lager dan onze verwachting (3,1%).
De jaarlijkse huurverhoging, die traditioneel in juli plaatsvindt, had dit jaar een minder grote invloed op de inflatie dan vorig jaar. Toen was de inflatiepiek van 2022 voor het eerst zichtbaar in de huurstijgingen, maar dat effect is inmiddels iets afgezwakt. Ook de bijdrage van energie aan de inflatie bleef beperkt. Hoewel de gasprijs tijdelijk opliep door geopolitieke spanningen, is deze inmiddels weer gedaald. De olieprijs daalde licht en leidde samen met de zwakkere dollar tot lagere brandstofprijzen aan de pomp. Daarnaast is het effect van de accijnsverhoging op tabak, die eerder nog voor opwaartse druk zorgde, inmiddels grotendeels uit de cijfers verdwenen.
De loongroei blijft daarentegen een belangrijke aanjager van de inflatie. Door de aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt en stevige cao-afspraken blijven de lonen hard stijgen, vooral in arbeidsintensieve sectoren. In vergelijking met andere Europese landen ligt de inflatie in Nederland daardoor structureel hoger. Tegelijkertijd is het koopkrachtverlies in veel sectoren inmiddels grotendeels ingelopen.
Voedselprijzen blijven wel geleidelijk stijgen. Vooral de prijzen van chocolade, koffie en vlees nemen al enkele maanden flink toe, en sinds kort ook die van zuivelproducten. Al vlakt de voedingsprijsinflatie volgens het CBS iets af door het afnemende effect van de tabaksaccijnsverhoging. De kerninflatie – exclusief voedsel en energie – blijft relatief hoog, vooral door de aanhoudende loondruk. Wel lijkt de spanning op de arbeidsmarkt iets af te nemen, wat op termijn de opwaartse druk op de prijzen kan verlichten.
Figuur 1: Inflatie (HICP) kwam in juli 2025 uit op 2,5%

Tabel 1: Heatmap inflatie

Inflatieverwachtingen
Vooruitkijkend verwachten we dat het gemiddelde inflatiecijfer (HICP) in 2025 uitkomt op 3,0%, in 2026 op 2,4% en in 2027 op 2,0%. Zie tabel 2 voor een volledig overzicht, inclusief de componenten waaruit het headline-cijfer is opgebouwd.
Tabel 2: Inflatievoorspellingen HICP

Ten opzichte van de vorige inflatiemonitor (2025Q2) hebben we met name het inflatiecijfer voor 2025 naar beneden bijgesteld (met 0,8 procentpunt). Dit is vooral het gevolg van het uitblijven van tegenmaatregelen vanuit de EU op de Amerikaanse importheffingen en mogelijke dumping vanuit China, maar ook van de maandrealisaties. Zowel de diensteninflatie als de goedereninflatie zijn sneller afgenomen dan verwacht. Deze lagere realisaties werken door in het model waarmee we de inflatie voorspellen. Hieronder bespreken we de inflatie-effecten van de ontwikkeling van huren en de aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt.
Huurontwikkeling juli 2025: minder impact op inflatie dan in 2024
De jaarlijkse huurverhoging, die doorgaans per 1 juli ingaat, heeft een groot effect op het inflatiecijfer in de maand juli. Dit geldt in het bijzonder voor de CPI, waar de huurprijsontwikkeling een gewicht van 18,5% heeft en waarin ook rekening wordt gehouden met de huurwaarde van de eigen woning – die wordt afgeleid van de werkelijke woninghuur. Het gewicht van huren in de HICP is daarentegen slechts 7,7%, en hierin telt alleen de werkelijke woninghuur mee.
De jaarlijkse huurverhoging zelf wordt mede gebaseerd op de inflatie, met een sterke vertraging (figuur 2). De inflatiepiek in 2022 zagen we pas terug in de huurstijging van 1 juli 2024. Deze bedroeg destijds 5,4%, tegenover gemiddeld 2,0% in 2023. Dit zorgde in juli 2024 voor een sterke stijging van de CPI, die in één maand opliep van 3,2% naar 3,7% inflatie op jaarbasis. Door het kleinere gewicht in de HICP was daar geen sprake van een dergelijke discontinuïteit. Doordat de huurprijsstijging pas later deze maand wordt gepubliceerd, is de bijdrage van de huren aan de CPI en de HICP nog niet bekend. In deze raming gaan we uit van een gemiddelde huurstijging van 4,5%. De huurontwikkeling drukt de CPI daardoor met ongeveer 0,2%-punt, en de HICP met iets minder dan 0,1%-punt.
Figuur 2: Huren volgen inflatie met flinke vertraging en stijgen komende jaren harder dan inflatie

Er zijn grote verschillen in de stijging van de huren tussen verschillende segmenten binnen de huurmarkt. Op de Woontop in 2024 is afgesproken dat de huursom bij woningcorporaties dit jaar met maximaal 4,5% mag stijgen. Huurverhogingen die plaatsvinden wanneer een woning opnieuw in de verhuur gaat, vallen hierbuiten. In het gereguleerde middenhuursegment bedraagt de maximale huurstijging dit jaar 7,7%. De maximale huurstijging is in dit segment gebaseerd op de cao-loonstijging in het voorgaande jaar (met een opslag van 1%), en de lonen zijn vorig jaar flink gestegen. Onder het gereguleerde middenhuursegment vallen alleen woningen die vanaf 1 juli 2024 zijn verhuurd volgens de regels van de Wet betaalbare huur. De overige woningen in het middensegment vallen nog steeds onder de regels van de vrije sector. In de vrije sector bedraagt de maximale huurstijging dit jaar 4,1%. Hier is de maximale huurstijging gebaseerd op de CPI-inflatie uit het voorgaande jaar (ook met een opslag van 1%). In alle delen van de huurmarkt geldt dat in huurcontracten ook een lagere huurindexatie kan zijn vast gelegd dan het wettelijke maximum.
Arbeidsmarktkrapte houdt loongroei in Nederland hoger dan elders in Europa
Nu de impact van de accijnsverhoging op tabak – die per 1 april 2024 inging, maar door de verkoop van oude winkelvoorraden pas vanaf de zomer van 2024 tot een forse prijsstijging leidde – grotendeels uit het inflatiecijfer is verdwenen, de huurprijsstijgingen minder zwaar doorwegen dan vorig jaar én een Europese reactie op Amerikaanse importheffingen uitblijft, blijft vooral de loongroei over als belangrijkste aanjager van de Nederlandse inflatie.
Na de uitzonderlijk sterke cao-loonstijgingen van ruim 6% in 2023 en 2024 blijft de loongroei ook in 2025 en 2026 stevig, met een verwachte stijging van 5% dit jaar en 4,1% volgend jaar (zie figuur 3). Die aanhoudende loondruk werkt vooral door in de prijzen van diensten, zoals horeca, vervoer en persoonlijke verzorging, waar arbeid een grote kostenpost vormt. In sectoren met personeelstekorten blijven de lonen stijgen, wat de prijsdruk in die delen van de economie versterkt. Vakbonden blijven stevige looneisen stellen en ook in 2025 worden nog altijd forse loonafspraken gemaakt, wat bijdraagt aan deze ontwikkeling. Hoewel het door inflatie geleden koopkrachtverlies grotendeels is ingehaald door de loongroei (zie figuur 3) – al blijft die in sommige sectoren achter – blijft de druk op prijzen bestaan.
Figuur 3: Loongroei en inflatie sinds 2019 in balans

De inflatie ging in juli fors omlaag naar 2,5%, maar blijft in Nederland al enige tijd hardnekkig hoog ten opzichte van andere Europese landen. In de eurozone als geheel – en in landen als Duitsland, Spanje en Italië – schommelt de inflatie al maanden rond de 2%, en in Frankrijk zelfs onder de 1%, terwijl deze in Nederland al lange tijd rond of boven de 3% lag. In het afgelopen jaar droegen de accijnsverhogingen en huurprijsstijgingen bij aan inflatie, maar zoals besproken loopt de accijnsverhoging nu grotendeels uit de inflatiecijfers en stijgen de huren naar verwachting minder sterk. Voor dit en volgend jaar speelt vooral het verschil in loonontwikkeling een grote rol.
De lage Franse inflatie is onder meer te danken aan een forse verlaging van gereguleerde elektriciteitsprijzen en een gematigde loongroei. Die gematigde loonontwikkeling hangt samen met een minder krappe arbeidsmarkt dan in Nederland. Juist die krapte verklaart waarom de lonen in Nederland harder stijgen dan in andere grote Europese economieën.
Hoewel Nederland sinds 2019 qua loongroei Europees gezien tot de middenmoot behoort (zie figuur 4), verandert dat beeld als we inzoomen op de tien landen waar de gemiddelde loon- en salariskosten per uur boven het Europese gemiddelde van 25 euro liggen. Binnen deze groep zijn alleen in Oostenrijk de lonen – en de inflatie – sterker gestegen dan in Nederland.
Van deze tien landen heeft alleen Duitsland al langere tijd een (net iets) lager werkloosheidspercentage dan Nederland. Tegelijkertijd behoort Nederland, samen met Oostenrijk en België, al drie jaar op rij tot de top drie landen met de hoogste vacaturegraad in de EU. Die combinatie van hoge arbeidsvraag en beperkte beschikbaarheid van personeel zorgt voor opwaartse druk op de lonen – en daarmee indirect ook op de inflatie, vooral in arbeidsintensieve sectoren.
Figuur 4: Nederland in Europese middenmoot qua loon- en prijsontwikkeling vanaf 2019

In de bovenstaande figuur valt op dat in meerdere Europese lidstaten – en met name in de vier grootste economieën van de EU: Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje – het koopkrachtverlies sinds 2019 nog niet volledig is gecompenseerd door de loongroei. Met andere woorden: de lonen zijn daar, gecorrigeerd voor inflatie, nog niet terug op het niveau van voor de inflatieschok.
Als we inzoomen op deze reële loonontwikkeling dan blijkt dat in slechts vier van de tien grootste economieën van de EU de lonen sinds 2019 harder zijn gestegen dan de prijzen. Dat geldt vooral voor Polen, waar de gemiddeld loonkosten in 2024 met 14 euro per uur overigens nog ver onder het EU-gemiddelde liggen, maar ook voor Ierland en Oostenrijk (zie figuur 5). Nederland bevindt zich nog net aan de positieve kant, maar in alle andere grote economieën is de reële loonontwikkeling negatief.
Duitsland is in dit opzicht opvallend. De inflatie sinds 2019 bedraagt daar 24%, slechts iets lager dan 27% in Nederland. Maar de loongroei bleef met 21% duidelijk achter bij die in Nederland, waar de lonen met 28% stegen. En dat terwijl Duitsland al jaren een van de laagste werkloosheidspercentages van Europa kent en de vacaturegraad er relatief hoog is. Dat de krappe arbeidsmarkt zich daar niet vertaalt in hogere loongroei heeft vermoedelijk te maken met institutionele en structurele factoren. Zo is de loonvorming in Duitsland sterk afhankelijk van sectorale cao’s, waarbij vakbonden traditioneel een gematigde koers varen. Ook kent Duitsland geen automatische koppeling van lonen aan inflatie, in tegenstelling tot bijvoorbeeld België, waar cao’s en het minimumloon tot op zekere hoogte meebewegen met de inflatie.
Daarnaast speelt de sectorstructuur een rol: Duitsland heeft een relatief grote industrie, waar loonmatiging wordt gezien als concurrentie-instrument. In Nederland, met een grotere dienstensector, vertaalt krapte zich sneller in loondruk. Tot slot is het minimumloon in Duitsland pas recent fors verhoogd, terwijl Nederland al eerder structurele verhogingen doorvoerde.
Figuur 5: Reële loonontwikkeling blijft achter in vier grootste economieën EU

De Nederlandse loongroei is in Europees perspectief niet uitzonderlijk, maar binnen de groep van landen met hoge loonkosten per uur behoort Nederland wel tot de kopgroep. In combinatie met een krappe arbeidsmarkt en stevige cao-eisen zorgt dit voor aanhoudende prijsdruk, vooral in arbeidsintensieve sectoren. Tegelijkertijd is het koopkrachtverlies in de meeste sectoren inmiddels grotendeels ingelopen – in veel andere grote EU-landen is dit nog niet het geval. Daarmee bevindt Nederland zich, samen met landen als Oostenrijk, in een select gezelschap waar loongroei zowel een bron van inflatie is als een buffer tegen de gevolgen ervan.
Energieprijzen
In juli bedroeg de gemiddelde Brent-olieprijs 69 dollar per vat, een lichte daling ten opzichte van juni. De TTF-gasprijs daalde in dezelfde maand naar gemiddeld 34 euro per megawattuur (MWh), na medio juni kortstondig te zijn opgelopen tot ruim 40 euro tijdens een escalatie in het conflict tussen Israël en Iran. Ondanks die piek ligt de gasprijs nog altijd fors lager dan begin dit jaar, toen deze begin februari tijdelijk boven de 55 euro per MWh uitkwam.
De recente prijsdaling is grotendeels toe te schrijven aan een tijdelijke afname van geopolitieke risico’s, zwakke vraag naar LNG (vloeibaar aardgas) uit Azië en een ruimer wereldwijd LNG-aanbod, onder meer door de opstart van het LNG Canada-project. Toch blijft de markt kwetsbaar. De wereldwijde LNG-balans is krap, de Europese gasvoorraden liggen met 68% nog onder de doelstelling van 80%, en eind augustus start de jaarlijkse Noorse onderhoudsperiode aan het gasnetwerk. Tegelijkertijd trekt de Aziatische vraag weer aan, onder meer door extreme hittegolven en stijgende industriële activiteit. Daardoor worden LNG-ladingen steeds vaker richting Azië omgeleid, wat de Europese aanvoer onder druk zet.
We verwachten dat de gasprijs de komende maanden weer licht oploopt, tot circa 37 à 38 euro per MWh (zie figuur 6a). De combinatie van seizoensgebonden vraag, beperkte flexibiliteit in het LNG-aanbod en geopolitieke spanningen zorgt voor opwaartse prijsdruk. De olieprijs daalt daarentegen naar verwachting licht, tenzij nieuwe sancties of handelsmaatregelen de markt verstoren (zie figuur 6b).
Figuur 6a: Licht oplopende gasprijzen verwacht de komende maanden

Figuur 6b: De olieprijs daalt naar verwachting nog licht

Zo blijft de onzekerheid rond Russische olie groot. Het 18e sanctiepakket van de EU, aangenomen in juli, verbiedt vanaf januari 2026 de import van geraffineerde producten van Russische oorsprong, ook als deze via derde landen zoals India of Turkije worden ingevoerd – een maatregel die circa 250.000 vaten diesel per dag raakt. Tegelijkertijd wordt het prijsplafond op Russische zeevrachtolie aangescherpt om de olie-inkomsten van het Kremlin verder te beperken. Hoewel markten vijf maanden de tijd hebben om alternatieven te vinden, blijven Europese dieselvoorraden historisch laag, wat voorlopig zorgt voor hoge marges en prijsvolatiliteit.
Het recent gesloten handelsakkoord tussen de VS en de EU, waarin de EU zich committeert tot de aankoop van 750 miljard dollar aan Amerikaanse energieproducten over drie jaar, heeft vooralsnog weinig effect op de marktbalans. Door beperkte importcapaciteit en huidige prijsniveaus is het onwaarschijnlijk dat de EU dit volume snel afneemt. Wel is het aannemelijk dat Europese energiebedrijven meer gaan investeren in Amerikaanse LNG-projecten om toekomstige leveringszekerheid te waarborgen.
Verwachting energie-inflatie
Ondanks de recente prijsvolatiliteit blijft de verwachte bijdrage van energie aan de inflatie de komende jaren licht negatief, met een drukkend effect op de totale inflatie van circa 0 tot 0,1 procentpunt (zie tabel 2). De combinatie van dalende olieprijzen en een goedkopere dollar – die de afgelopen maanden meer dan 10% in waarde is gedaald – zorgt ervoor dat benzine en diesel goedkoper zijn geworden en naar verwachting verder in prijs dalen. Omdat olie wereldwijd in dollars wordt afgerekend, werkt de zwakkere dollar direct door in lagere brandstofprijzen. Hoewel de gasprijs recent is gedaald, betalen veel huishoudens met een jaarcontract – vanwege de hoge gasprijs begin dit jaar – nog steeds hogere tarieven dan een jaar geleden. Daardoor blijft de energierekening op korte termijn een licht opwaarts effect hebben op de energie-inflatie, maar richting het einde van het jaar wordt deze naar verwachting weer licht negatief.
Voedselprijsinflatie
Voedingsprijsinflatie stabiel op een relatief iets verhoogd niveau
Het weer werkt momenteel niet echt mee, maar het is toch echt hartje zomer. Dat het zomervakantie is, zien we wel terug in de supermarktprijzen. Juli en augustus zijn traditioneel de maanden waarin consumenten met andere zaken bezig zijn. Dat geeft supermarkten de gelegenheid om de promotiedruk iets te verlagen en de boodschappenprijzen voorzichtig wat op te laten lopen. Om dan in september, als de vakantie-uitgaven van consumenten toch iets hoger blijken te zijn uitgevallen dan begroot, weer goede sier te maken met meer aanbiedingen.
Ook in juli zagen we de boodschappen gemiddeld weer net iets duurder worden dan in de maand daarvoor. Het gaat slechts om tienden van procenten, maar de trend is nog steeds opwaarts. Opvallend genoeg waren het de afgelopen weken niet de ondertussen notoire productcategorieën zoals koffie en chocola die het snelst stegen. Deze maand waren het vooral de zuivelproducten die duurder werden. Afgaande op de aankondigde prijsverhoging door de marktleider in koffie zien we die categorie later in het jaar vast weer terug in de top-5 (zie tabel 3).
Tabel 3: Prijsontwikkeling voedingsmiddelen in Nederlandse supermarkten per 31 juli 2025

De boodschappenprijzen lopen op, maar volgens het CBS daalt de voedingsprijsinflatie juist. In juni rapporteerde het bureau nog een gemiddelde prijsstijging van 4,6%. In juli gingen de prijzen ‘maar’ met 4,1% omhoog. De daling kunnen we volledig verklaren door de verhoging van de tabaksaccijnzen in april 2024. Omdat zoals gezegd winkeliers nog voorraden hadden, werd deze pas vanaf juni 2024 echt merkbaar in de cijfers. Deze zomermaanden zijn de laatste maanden waarin de tabaksaccijnzen het inflatiecijfer beïnvloeden. Daarna houden de CBS-cijfers weer gelijke tred met de daadwerkelijke prijsstijgingen in de supermarkt.
Wij verwachten dat de voedingsprijsinflatie in de komende maanden redelijk stabiel blijft op dit niveau van 3,5% tot 4%. Door het doorwerken van hogere grondstofprijzen, distributiekosten en lonen in de consumentenprijzen ligt het inflatiecijfer voorlopig boven het langjarig gemiddelde van vóór 2020.
Kerninflatie nog altijd hoog
De kerninflatie – het inflatiecijfer exclusief voedsel en energie – kwam in juli uit op 2,2% (j-o-j). Dit is een stuk lager dan onze eigen raming (2,9%). Ten opzichte van juni (2,5%) is de kerninflatie verder gedaald, vooral doordat prijzen van diensten in juli met 3,1% minder sterk stegen dan vorige maand (3,9%). De diensteninflatie laat al langere tijd een dalende trend zien, wat samenhangt met de geleidelijk afnemende loongroei. Mogelijk neemt de diensteninflatie daardoor sneller af dan eerder gedacht. Andere verklaringen zijn echter ook denkbaar: zo leidde het slechte weer in het voorjaar van 2024 tot een hogere vraag naar vakanties in de zomer. Dit jaar was het voorjaarsweer beter. Een verdere analyse van de dalende kerninflatie is pas over twee weken mogelijk, wanneer het CBS detailcijfers publiceert over de inflatie per productcategorie.
Verwachtingen kerninflatie
We verwachten dat de HICP-kerninflatie de komende maanden stabiel blijft en voor heel 2025 uitkomt op 2,8%. Dit is een forse verlaging ten opzichte van de raming in de vorige inflatiemonitor (4,1%), mede doordat we nu een kleiner effect van Trumps handelsbeleid verwachten dan waar we vorig kwartaal vanuit gingen. Hoewel Europese vergeldingsmaatregelen zijn uitgebleven, leiden de invoertarieven die Amerikaanse producenten moeten betalen (wanneer zij buitenlandse inputs gebruiken) tot stijgende kosten, wat leidt tot hogere prijzen van Amerikaanse producten. Hoewel dit prijseffect lager uitvalt dan wanneer er geen deals zouden zijn gesloten, blijft er voor Amerikaanse bedrijven sprake van een opwaarts effect op productiekosten. Hier staat tegenover dat sommige producten, die zonder stijging van Amerikaanse invoerheffingen naar de VS waren gegaan, nu hun weg naar Europa vinden. Daardoor kan de invoer uit andere landen dan de VS juist goedkoper worden. Volgens een recente inschatting van de Europese Centrale Bank kan de inflatie in de eurozone door dumping van Chinese producten 0,15%-punt lager uitvallen.
In onze voorspelling hebben we ook de diensteninflatie licht verlaagd. Wel blijft de verwachte diensteninflatie voor heel 2025 met 2,8% nog relatief hoog. Hoge loongroei blijft namelijk onverminderd een stempel drukken op de kerninflatie, met name via diensten. In juni waren de cao-lonen per uur wederom 5,2% hoger dan in dezelfde maand een jaar eerder. Hoewel dit percentage lager ligt dan in de zomer van vorig jaar, toen de cao-loonstijging piekte op maar liefst 7,0%, stijgen de lonen nog altijd duidelijk sterker dan het langjarige gemiddelde. Dit hangt samen met de nog altijd zeer krappe arbeidsmarkt. Wellicht dat de loondruk de komende periode wel iets afneemt, omdat de vacaturegraad licht lijkt af te nemen terwijl de werkloosheid iets is opgelopen (zie figuur 7a). Dit heeft ook te maken met de licht afkoelende economie. De output gap – die de omvang van de economie ten opzichte van de potentiële omvang van de economie meet – is de afgelopen jaren fors kleiner geworden, wat betekent dat de Nederlandse economie minder oververhit is dan enkele jaren geleden (figuur 7b). De druk op producentenprijzen en consumentenprijzen neemt daardoor geleidelijk af. Voor 2026 en 2027 verwachten we dat de kerninflatie uitkomt op respectievelijk 2,8% en 1,8% (zie tabel 2).
Figuur 7a: Arbeidsmarktkrapte houdt aan

Figuur 7b: Oververhitting economie is afgenomen

Producten
Een uitsplitsing van de inflatiecijfers voor specifieke producten is voor juli nog niet beschikbaar. Op basis van data voor juni kunnen we echter wel iets meer zeggen over de prijsdruk voor specifieke producten (zie figuur 8). In die maand zagen we dat vooral huren, overige diensten (zoals verzekeringen, kappers, juridische-, administratieve- en financiële diensten, en schoonmaakdiensten), horeca en recreatie en cultuur sterk hebben bijgedragen aan de nog altijd hoge kerninflatie. Hoewel we ervan uitgaan dat de bijdrage van de huren aan de inflatie vanaf juli daalt, blijft de huurprijsontwikkeling naar verwachting ook na juni de component die de grootste bijdrage aan de HICP-inflatie levert.
Figuur 8: Huren, overige diensten, horeca en recreatie en cultuur leverden in juni grootste bijdrage aan inflatie

Tabel 4 geeft een meer gedetailleerde uitsplitsing van de goederen en diensten die het afgelopen jaar het sterkst in prijs zijn gestegen. De tabel toont alleen de goederen en diensten die tot de kerninflatie worden gerekend, dus exclusief voedings- en genotsmiddelen en energie. De prijzen van tertiair onderwijs (hoger- en overig beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs) zijn het afgelopen jaar het sterkst gestegen (19%). In tegenstelling tot voorgaande jaren geldt vanaf studiejaar 2024-2025 de halvering van het collegegeld voor eerstejaars studenten niet meer, wat de prijsstijging grotendeels verklaart. Ook de prijzen van personenvervoer over zee stegen met 19%. De top-20 sterkste stijgers bestaat vooral uit diensten en minder uit goederen, wat in lijn is met de constatering dat hogere lonen de prijzen van arbeidsintensieve diensten opdrijven.
Tabel 4: Top-20 stijgers afgelopen jaar per juni 2025

Bijlage: Verschil tussen CPI en HICP loopt op door huurprijsverhoging
Bij de officiële inflatieramingen van RaboResearch nemen we de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP) als uitgangspunt. Deze index maakt het mogelijk om inflatiecijfers op een consistente manier tussen Europese landen te vergelijken. Sinds dit jaar publiceren we echter ook onze verwachtingen voor de consumentenprijsindex (CPI, zie tabel 5). De CPI is in Nederland gangbaarder in het publieke debat en wordt onder andere gebruikt voor het indexeren van huurprijzen en pensioenen.
De CPI en HICP verschillen in de samenstelling van het zogenoemde consumentenmandje. Zo telt de HICP ook de bestedingen van buitenlandse bezoekers in Nederland mee, terwijl de CPI juist kijkt naar de uitgaven van Nederlanders, ook als die in het buitenland plaatsvinden. Daarnaast houdt de CPI rekening met prijsontwikkelingen van bepaalde consumptiegebonden belastingen, zoals de motorrijtuigenbelasting, wat bij de HICP niet het geval is.
Een ander belangrijk verschil is dat de CPI een fictieve huurwaarde toerekent aan huiseigenaren, om het gebruik van de eigen woning als consumptie mee te nemen. Deze fictieve huurwaarde volgt de ontwikkeling van de huurprijzen, waardoor huurverhogingen in de CPI ruim twee keer zo zwaar doorwerken als in de HICP.
We gaan er in onze inflatieraming van uit dat de gemiddelde huurprijsverhoging per 1 juli uitkwam op 4,5%. De nog altijd relatief hoge huurstijging, terwijl de prijzen van andere goederen en diensten duidelijk minder hard stijgen, is de belangrijkste reden dat het inflatiecijfer over juli voor de HICP (2,5%) en de CPI (2,9%) iets verder uit elkaar is komen te liggen ten opzichte van voorgaande maanden. De huurstijging werkt via de fictieve huurcomponent sterker door in de CPI, waardoor het verschil tussen beide indices tijdelijk toeneemt. Hierdoor valt de CPI op jaarbasis hoger uit dan de HICP (zie tabel 5).
Tabel 5: Inflatievoorspellingen CPI
