Opinie
Kabinet, bezuinig niet ten koste van toekomstige groei
Het kabinet praat deze week met de oppositie over de Voorjaarsnota. Het kabinet is van plan veel 'cadeautjes' terug te draaien, omdat het op zoek moet naar meer dan 10 miljard euro om een reeks onvoorziene budgettaire tegenvallers op te vangen.
Het kabinet praat deze week met de oppositie over de Voorjaarsnota. Hierin staan plannen om de begroting aan te passen. Het verhaal gaat rond dat het kabinet van plan is veel ‘cadeautjes’ terug te draaien, omdat het op zoek moet naar meer dan 10 miljard euro om een reeks onvoorziene budgettaire tegenvallers op te vangen. Zo is de hogere vennootschapsbelasting van tafel (1 miljard gederfde belastinginkomsten), ligt door de uitspraak van de Hoge Raad de opbrengst van de vermogensbelasting (box 3) stil (4 à 5 miljard) en zijn maatregelen genomen om de koopkracht van huishoudens te repareren tegen de achtergrond van de hoge inflatie (3 miljard). Verder zijn er nog wat extra posten die op de begroting drukken, zoals hogere defensie-uitgaven en de AOW-indexatie.
Dat het kabinet voor een paar structurele tegenvallers binnen de huidige begroting naar dekking zoekt, is volstrekt logisch. Om een voorbeeld te geven: het kabinet is door de rechter teruggefloten vanwege een oneigenlijke wijze van belastingheffing op vermogen (sparen en beleggen) via de beruchte ‘spaartax’. Het ligt voor de hand om deze gederfde inkomsten te repareren door op een andere manier belasting op vermogen te heffen. Het zou erg onverstandig zijn de staatsschuld op te laten lopen vanwege deze tegenvaller, omdat je hiermee de kosten omslaat over alle Nederlanders, terwijl het doel van het beleid juist was om vermogende Nederlanders te belasten.
Tegelijkertijd is er met het oog op de staatsschuld geen reden voor paniek over de begrotingstegenvallers. De Nederlandse overheidsschuld is met 52 procent van het bruto binnenlands product (bbp) eind 2021 relatief laag. Ook holt de inflatie de overheidsschuld de komende tijd verder uit. Vanwege de hoge inflatie stijgt namelijk het nominale bruto binnenlands product (bbp), waardoor de bestaande staatsschuld als percentage hiervan daalt.
Maar zelfs al zou de staatsschuld oplopen, dan is er nog niet zoveel aan de hand. Coen Teulings, voormalig directeur van het CPB, beargumenteerde al dat als de rente op Nederlands staatsschuldpapier lager is dan de nominale economische groei, een hogere schuld niets kost maar juist geld oplevert voor de staatskas. Dat voelt contra-intuïtief, maar toch klopt het (zie rekenvoorbeeld in kader).
Rekenvoorbeeld: hogere staatsschuld zorgt voor meer begrotingsruimte
De staatsschuld bedraagt zo’n 450 miljard euro en het bbp is bijna 900 miljard euro, dus de schuldquote is ruwweg 50 procent (het is 52 procent, maar dat rekent minder prettig). Stel dat de economische groei 1,5 procent bedraagt, de inflatie 2 procent en de rente die we betalen op onze staatsobligaties 0,5 procent, dan kan de overheid 13,5 miljard euro extra uitgeven zonder dat de staatsschuldquote van ruwweg 50 procent verslechtert (1,5 + 2 - 0,5 = 3 procent van 450 miljard euro). Wanneer de schuld echter 80 procent van het bbp bedroeg (80 procent van 900 miljard = 720 miljard), zou de overheid aan extra financiële ruimte niet 13,5 miljard extra kunnen uitgeven bij een gelijkblijvende schuldquote, maar 21,5 miljard. Zelfs bij een verdubbeling van de rente op obligaties (naar 1 in plaats van 0,5 procent), resteert bij een hoge schuldquote van 80 procent een slordige 5 miljard euro meer budgettaire ruimte dan bij de huidige schuldquote van 50 procent.
Zorgelijk zijn daarom de geluiden dat het kabinet voornemens is om een deel van de budgettaire tegenvallers te dekken uit het Nationale Groeifonds. Geld in het Groeifonds is geoormerkt om het structurele verdienvermogen van de Nederlandse economie na een jarenlange investeringskaalslag eindelijk weer op de rit te krijgen. We hebben eerder doorgerekend dat de kabinetsplannen om meer te investeren in onderwijs, kennis en innovatie op lange termijn juist voor een 5 procent hoger welvaartsniveau zorgen. En dat is hard nodig, want de jaarlijkse groei van de reële onderwijsuitgaven (een belangrijke pijler van het verdienvermogen) is gedaald van 3,5 procent in de periode 2000-2010 naar een schamele 0,4 procent in het daaropvolgende decennium (2010-2020). Ook zijn de publieke uitgaven aan Research & Development (R&D) als percentage van het bruto binnenlands product (een andere belangrijke pijler) gedaald van 0,9 procent in 2010 naar iets meer dan 0,7 procent tien jaar later. Door de broodnodige investeringen in onderwijs en R&D – deels te bekostigen uit het Groeifonds - opnieuw uit of zelfs af te stellen, zet het kabinet de Nederlandse productiviteitsgroei de komende jaren alleen maar verder onder druk.
Uiteraard is het van het grootste belang dat de overheid haar middelen louter doelmatig besteedt, bijvoorbeeld aan het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs, de energietransitie, dijken, onderzoek en innovatie. Daarmee zijn ook volgende generaties beter af. Bij het oplossen van de budgettaire puzzel moet het kabinet daarom vooral zoeken naar een beleidsmix die onze economie versterkt. Daarbij is het ook logisch om nog eens kritisch te kijken naar bestaande en geplande uitgaven. Maar meteen in de decennialange bezuinigings-Pavlov schieten ten koste van beleid dat het Nederlandse verdienvermogen juist versterkt, slaat nergens op.
Eerder verschenen bij RTL Nieuws