Opinie
Invoerheffingen: de botte bijl van het protectionisme
Invoertarieven vormen een lomp middel, die onvoorspelbare, negatieve effecten zullen hebben. Het kan slimmer.
Vrijhandel tussen landen verhoogt de welvaart van alle betrokken landen. Dit inzicht werd in 1817 voor het eerst geformuleerd door David Ricardo. De manier waarop binnen de EU de grensoverschrijdende handel de economische groei heeft aangejaagd is hiervan een overtuigend voorbeeld. Ook als twee landen sterk verschillen in welvaarts- en kostenniveau, waarbij het ene land over de hele linie duurder is dan zijn handelspartner, is onderlinge handel voor beide landen nog steeds attractief. Waar het om gaat is dat beide landen zich moeten specialiseren in de productie van de goederen en diensten die ze het meest efficiënt kunnen voortbrengen. Dit is de theorie van de zogeheten comparatieve voordelen, een van de weinige economische theorieën die na 200 jaar nog steeds recht overeind staan. Deze theorie is in de loop der eeuwen verfijnd, aangevuld en geactualiseerd, maar het basisinzicht is onaangetast. Ricardo was een briljante econoom.
Waarom is er dan toch zoveel weerstand tegen vrijhandel? Daar zijn tal van redenen voor. Een belangrijke is dat comparatieve voordelen niet stabiel zijn. Deze veranderen voortdurend onder invloed van bijvoorbeeld innovatie, directe buitenlandse investeringen en/of wisselkoersveranderingen. Daardoor zijn concurrentieverhoudingen niet stabiel en is er een continu aanpassingsproces gaande. Dat leidt tot fricties en doet soms pijn. In dit opzicht heeft vrijhandel een vergelijkbare invloed als technologische innovatie. Beide hebben gevolgen voor de welvaartsverdeling in een land. Alleen bij internationale handel kun je ‘het buitenland’ de schuld geven.
Dit laatste scoort tegenwoordig goed bij veel politici, de Amerikaanse president voorop. Dus als de Amerikanen een tekort op hun handelsbalans hebben komt dat volgens hem door oneerlijke concurrentie. Terwijl het achterliggende mechanisme anders is. Op macro-economisch niveau speelt dat Amerikanen meer uitgeven dan zij produceren. Dat leidt tot een nationaal spaartekort en dat kan worden afgelezen aan het tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans. Het Amerikaanse spaartekort is hardnekkig, het is er al sinds 1980. De handelsbalans maakt onderdeel uit van dit tekort. Als je geen spaartekort wilt hebben moet je de binnenlandse bestedingen afstemmen op de productie. Dat vergt restrictief beleid, zoals bezuinigen of lastenverzwaring, en dat is niet populair. Dus deze boodschap wil Trump niet horen. Daarin verschilt hij overigens niet veel van zijn voorgangers. Als je vervolgens op sectorniveau gaat kijken dan zie je dat sommige producten heel veel worden ingevoerd. Neem staal. Het echte probleem is dat de Amerikaanse staalindustrie een comparatief nadeel heeft. Dat hoeft niet erg te zijn. Nederland heeft een comparatief nadeel in de productie van automobielen. Vrijwel iedereen rijdt zonder te morren in een auto van buitenlandse makelij. Er zijn genoeg sectoren waarin ons land wel een comparatief voordeel heeft en de spreekwoordelijke spaarzin van ons land voorkomt dat wij een nationaal spaartekort hebben. Geen centje pijn. Is een sector niet concurrerend dan verdwijnt deze. Er komen nieuwe activiteiten voor terug.
Het wordt natuurlijk een ander verhaal als een sector van ‘strategisch belang’ is. Dat kan de landbouw of de energiesector zijn. Ook daar is zelfvoorziening voor de meeste landen niet efficiënt, maar in tijden van spanningen misschien wel zo veilig. In de VS heeft Trump de staalsector van strategisch belang verklaard. Dat levert dan niet-economische argumenten op ten faveure van bescherming van zo’n industrie. Maar of het instellen van invoerheffingen dan zo’n goed idee is, valt hevig te betwijfelen. Neem nogmaals staal als voorbeeld. Vanuit het buitenland ingevoerd staal wordt duurder. Daarmee hebben Amerikaanse staalproducenten geen prikkel meer om efficiënter te produceren. Binnenlandse staalprijzen gaan omhoog en staalverwerkende bedrijven zien hun kosten stijgen. Ook zij verhogen hun prijzen en de Amerikaanse consument wordt geconfronteerd met koopkrachtverlies. De Amerikaanse producent van motorfietsen Harley Davidson speelt zelfs openlijk met de gedachte om in reactie op de invoertarieven op staal productie naar het buitenland te verplaatsen. Kortom, met uitzondering van een paar staalbedrijven is iedereen slechter af. Invoertarieven hebben de subtiliteit van een botte bijl, maar dan wel een waarmee het eigen been wordt afgehakt. De uitkomst van het recente overleg tussen Juncker en Trump kan erop duiden dat de laatstgenoemde dit uiteindelijk ook wel door heeft en dat zijn blaf beduidend indrukwekkender is dan zijn beet.
Kan bescherming van delen van de eigen industrie, of wel protectionisme, slimmer en minder schadelijk worden ingericht? Ja, dat kan, al zitten ook hier de nodige haken, ogen en gevaren aan. Maar daarvoor verwijs ik u graag naar onze Special 'De inzichten van Ricardo staan nog recht overeind'. Ideaal leesvoer voor economisch geïnteresseerden op vakantie. En als u in de EU op vakantie gaat, kunt u het stuk overal gratis downloaden. Een mooi voorbeeld van het opruimen van barrières tussen landen, met dank aan de EU.