Onderzoek
Regionale prognoses: krimp door corona verschilt per regio
De grote steden in het westen doorstaan de crisis waarschijnlijk beter dan veel regio’s aan de randen van het land. Zij hebben een gunstige economische structuur en zagen hun economische activiteit de afgelopen maanden minder hard dalen.
In het kort
De economische gevolgen van de coronacrisis zijn overal in Nederland voelbaar. De mate waarin verschilt door regionale verschillen in economische structuur en specifieke regionale omstandigheden. Daardoor zal de economische krimp in regio’s dit jaar afwijken van onze verwachtingen voor de Nederlandse economie als geheel. Wel voorzien we overal een economische neergang; geen enkele regio ontspringt de dans.
Historische krimp met grote sectorale groeiverschillen
De Nederlandse economie krimpt dit jaar waarschijnlijk met bijna 6 procent en beleeft daarmee de grootste jaarlijkse daling van het bruto binnenlands product (bbp) ooit gemeten buiten oorlogstijd. Alle sectoren ondervinden hiervan de gevolgen, maar de mate waarin is sterk afhankelijk van de (afbouw van de) maatregelen van het kabinet en ontwikkelingen in de markten die zij bedienen. Onze verwachtingen voor sectoren lopen dan ook flink uiteen.
Naast een verschillende groeiverwachting hebben sectoren een verschillend aandeel in de Nederlandse economie. De agrarische sector en de horeca nemen bijvoorbeeld 'slechts' 2 procent van de totale landelijke productie voor hun rekening, terwijl de handel en de industrie goed zijn voor respectievelijk 14 en 13 procent. Daardoor hebben de verwachte krimp van 7 en 10 procent in laatstgenoemde sectoren een groter negatief effect op de Nederlandse economie dan de verwachte krimp van 41 procent in de horeca.
Het sector- en regio-effect
Het aandeel van sectoren in de economie - de sectorstructuur - speelt ook een grote rol in de verwachting voor de economische ontwikkeling in de Nederlandse regio’s. Regio’s met een oververtegenwoordiging van sterke krimpsectoren, zoals de horeca en de industrie, krijgen het waarschijnlijk zwaarder te verduren dan regio’s waarin die sectoren zijn ondervertegenwoordigd. Het omgekeerde geldt logischerwijs voor sectoren met een relatief kleine verwachte krimp, zoals het onderwijs en de zorg. Gegeven de sectorprognoses hebben regio’s dus een relatief gunstige of ongunstige sectorstructuur voor economische groei in 2020.
Met andere woorden: het is niet te verwachten dat elke regio dezelfde impact van de coronacrisis zal ervaren. Om die impact te bepalen, hebben we in een eerste stap de landelijke groeiverwachting gecorrigeerd voor het hierboven beschreven sectoreffect. Het resultaat hiervan is een verwachte groei per regio die rekening houdt met de regionale verschillen in economische structuur. De impliciete veronderstelling daarbij is dat de groei van de sectoren in alle regio’s gelijk is aan onze landelijke sectorprognoses. Oftewel, de toegevoegde waarde in de horeca krimpt in elke regio met 41 procent. En zo ook alle andere sectoren.
Het verleden wijst echter uit dat regionale groei of krimp óók afhangt van specifieke regionale factoren en omstandigheden. Denk aan agglomeratievoordelen, bereikbaarheid, gunstige ligging, economisch beleid en de kwaliteit van de beroepsbevolking en de woon- en werkomgeving. Deze factoren worden gezamenlijk vaak aangeduid als het ondernemingsklimaat. Het ondernemingsklimaat speelde, samen met de kwaliteit van het ondernemerschap, in de afgelopen twee decennia een grotere rol in de regionale economische groei dan de structuur van de economie.
Om het effect van deze specifieke regionale omstandigheden op de economische groei in 2020 in te schatten, gebruiken we transactiedata. Door het totale volume van de transacties in de eerste 23 weken van dit jaar te vergelijken met dezelfde periode vorig jaar, en daarbij wederom rekening te houden met de economische structuur van regio’s, krijgen we een beeld van de daling van de economische activiteit en de mate waarin regio’s afwijken van wat je zou verwachten. Deze afwijking is het regio-effect in onze prognoses en passen we toe als een correctiefactor op het sectoreffect.
Geen enkele regio ontspringt de dans
Het resultaat is een prognose voor elke regio die rekening houdt met het sector- en het regio-effect (figuur 1). Wij verwachten dit jaar krimp in elke regio. De uitschieters aan de positieve kant zijn de regio’s waar de krimp waarschijnlijk beperkt blijft. Dit zijn de noordelijke helft van Noord-Holland, Noord-Drenthe, Regio Den Haag en Utrecht. Alle met een gunstige sectorstructuur en vooral Noord-Drenthe en Alkmaar en omgeving aangevuld met een minder sterke daling van de economische activiteit in grofweg de eerste helft van het jaar.
Anderzijds zien we regio’s die dit jaar een relatief grote klap kunnen verwachten. Overig Groningen, het gebied rondom de stad Groningen, springt eruit. Die verwachting is toe te schrijven aan de sterke daling in de energievoorziening. Daarnaast vallen Zaanstreek, Gooi en Vechtstreek, Leiden en Bollenstreek, Zuidwest-Friesland en het uiterste zuidoosten van het land in negatieve zin op. De sectorstructuur, vooral het grote aandeel van de industrie, vorm hier een belangrijke verklaring. Ook IJmond, Zeeuws-Vlaanderen en Delfzijl en omgeving huisvesten veel industrie, maar daar is de daling van de economische activiteit in de afgelopen maanden desondanks relatief beperkt.
Grootstedelijke regio’s doorstaan coronacrisis beter
De impact van de coronacrisis is dus ongelijk over de Nederlandse regio’s verdeeld. Hierbij valt ook op dat een aantal regio’s aan de randen van het land een negatievere impact ervaart dan de stedelijke regio’s in de Randstad. De regio’s Utrecht en Den Haag behoren tot de regio’s die minder hard worden getroffen dan het nationale gemiddelde, maar ook de regio’s Amsterdam en Rotterdam lijken iets beter door de crisis heen te komen. Daar draagt zowel het sectoreffect als het regio-effect positief bij aan de groeiverwachting.
Een mogelijke, gedeeltelijke verklaring hiervoor is dat in deze regio’s, Amsterdam voorop, vanwege de aard van het werk - veel commerciële diensten - relatief veel mensen kunnen thuiswerken. In gebieden waar de productiesectoren een groot deel van de economie beslaan, hebben minder mensen die mogelijkheid. Daar komt bij dat de steden in de Randstad in de afgelopen twintig jaar lieten zien dat zij een sterk ondernemingsklimaat hebben. Daar profiteren ze nu waarschijnlijk ook van.
Ten slotte
De regioprognoses zijn omgeven met veel onzekerheden. Zo gaan we er in onze ramingen vanuit dat er geen nieuwe uitbraak van het coronavirus komt. Als dat wel gebeurt, dan verslechteren de verwachtingen. Ook is er onzekerheid over de effectiviteit van de steunmaatregelen van het kabinet, het gedrag van consumenten en ondernemers en de gevolgen voor de huizenmarkt. Deze effecten zijn in tijden van een crisis als deze moeilijker te schatten dan normaal. Daar komt de complexiteit van de extra geografische dimensie nog bij.
Literatuur
arendregt, E. en L. Spiegelaar (2020), In de coronacrisis wacht de Nederlandse economie een beperkt herstel. Utrecht: RaboResearch.
Groenewegen, J. en S. Hardeman (2020), De anderhalvemetereconomie van Nederland gemeten. Utrecht: RaboResearch.
Nauta, L. (2020), Sectorprognoses: na diepe val lijkt de bodem voor veel sectoren bereikt. Utrecht: RaboResearch.
Oevering, F. en O. Raspe (2020), Regionaal-economische verschillen fors toegenomen. Utrecht: RaboResearch.