Onderzoek
Verenigd Koninkrijk: de Britten verdienen een kans op herbezinning
Europa heeft heel veel aan het Verenigd Koninkrijk te danken. Laten we dat niet vergeten, mochten de Britten zich bedenken en alsnog in de EU willen blijven.
In het kort
Een moeizame verhouding
Europa heeft ongelooflijk veel aan het Verenigd Koninkrijk (VK) te danken. Zowel in de Eerste, maar vooral in de Tweede Wereldoorlog waren het de Britten die stand hielden tegen autoritaire regimes. Nadat continentaal Europa was overlopen door de As-mogendheden, vochten de Britten door tegen een overweldigende meerderheid. Het was de Britse hardnekkigheid en vrijheidsdrang die ervoor heeft gezorgd dat Europa tot op de dag een democratisch continent is waar wij in vrijheid en welvaart kunnen leven. Na de oorlog was Groot-Brittannië economisch en militair uitgeput, maar ze mogen zichzelf terecht zien als de morele winnaar van het conflict en de grote kampioen van de vrijheid. Wij allen zijn de Britten schatplichtig.
In alle debatten over de Brexit vergeten wij dit wel eens. De verhoudingen tussen de EU en het VK zijn op dit moment ronduit slecht. Hoewel Winston Churchill één van de eerste voorvechters was van wat nu de EU is, zag het VK in de jaren vijftig aanvankelijk zelf af van deelname. Toen de Britten later alsnog wilden toetreden tot de Europese Economische Gemeenschap (EEG, voorloper van de huidige EU) stuitte dit tot tweemaal toe op een veto van de Franse President de Gaulle (1963 en 1967). De verhouding tussen Frankrijk en het VK is de afgelopen decennia altijd wat moeizaam geweest. Niet alleen omdat Engelsen, van oudsher voorstanders van vrijhandel, vaak anders tegen vraagstukken aankijken dan de meer protectionistisch ingestelde Fransen, maar ook omdat veel Fransen het de Britten nooit hebben vergeven dat zij na de Franse overgave in juni 1940 grote delen van de Franse vloot hebben vernietigd, met als gevolg een groot verlies aan mensenlevens aan Franse kant. De Britten deden dit om te voorkomen dat deze grote en moderne vloot in handen van de As-mogendheden zou vallen. Dit zou namelijk de maritieme machtsverhoudingen sterk in het nadeel van de Britten hebben doen doorslaan (Wragg, 2007).
Toen de Britten in de jaren zeventig alsnog toetraden tot de EU kan de verhouding tussen het VK en de EU nog het beste worden omschreven als een haat-liefde verhouding. Waarbij in het VK een sterk anti-Europese pers stelselmatig een beeld uitdroeg dat ‘Europa’ de Britten opzadelde met tal van onzinnige regels en handenvol met geld kostte. Toen de Britten in juni 2016 naar de stembus gingen voor het Brexit-referendum was dan ook een veelgehoord argument dat zij de controle over hun land terug wilden. Want ook zonder de EU was Engeland al een sterke economie, werd het electoraat door de Brexiteers voorgehouden. Alle waarschuwingen dat een Brexit de Britten in economische termen veel zou kosten werd als stemmingmakerij afgeserveerd en terzijde geschoven. Dat zoveel Engelsen hierin meegingen geeft te denken. Want de naoorlogse economische geschiedenis van het Verenigd Koninkrijk is verre van briljant. Sterker nog, medio jaren zeventig, rond de toetreding tot de EU, maakte het land een stevige financiële crisis door en waren de Britten de grootste klant van het IMF ooit (Roberts, 2016). Pas vanaf het midden van de jaren zeventig trad het herstel in.
Een uiterst beknopte twintigste eeuwse geschiedenis van het VK
Engeland is de bakermat van de Europese industriële revolutie en was mede daardoor de economische grootmacht van de negentiende eeuw. Met Londen als financieel centrum van de wereld en het door de gouden standaard gesteunde Britse pond als onbedreigde mondiale sleutelvaluta was het land in financieel-economische zin oppermachtig. Doordat het daarbij ook nog eens het militair machtigste land ter wereld was, met dank aan de Royal Navy, was het absoluut de leidende natie van de negentiende eeuw. Wel kwam de Britse positie geleidelijk aan onder druk door de opkomst van andere industrielanden, Duitsland en de Verenigde Staten voorop. Maar bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was Engeland nog steeds het rijkste en machtigste land ter wereld, dat zich ook nog eens gesteund wist door een krachtig koloniaal rijk, het Empire. Die oorlog heeft echter een enorme wissel getrokken op de Britse economie. Aan het einde van de oorlog waren de Britten al een stuk armer, was er een groot verlies aan mensen en moest de Royal Navy geleidelijk haar gelijke erkennen in de US Navy. Gedurende het interbellum trachtten de Britten de gouden standaard te herstellen, waarbij men het pond op basis van de vooroorlogse pariteit weer aan het goud wilde koppelen. Dit noopte tot een sterk deflatoir beleid, wat erin heeft geresulteerd dat de Britse economie in deze jaren een langdurige depressie doormaakte.
Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak waren ook de Britten slecht voorbereid. Decennia van verwaarlozing om budgettaire redenen hadden de Britse militaire capaciteit zwaar uitgehold. De kern van de slagvloot waarmee zij deze oorlog ingingen bestond uit dezelfde schepen die ook al bij de slag bij Jutland in 1916 hun waarde hadden bewezen. De overigens wel moderne Britse vliegdekschepen waren bewapend met ouderwetse dubbeldekkers die een lagere maximumsnelheid hadden dan een hedendaags sportvliegtuigje. Eigenlijk was alleen het zogeheten fighter command van de luchtmacht bijtijds op orde om de cruciale Battle of Britain nipt te winnen. Des te opmerkelijker is het hoe compromisloos de Britten zich hebben opgesteld en hoe hardnekkig en uiteindelijk effectief zij de strijd met het oprukkende fascisme zijn aangegaan. Een heroïsche strijd die zij tot medio 1941 ook nog eens goeddeels alleen moesten voeren. Zoals al gesteld in de inleiding, Europa heeft heel veel aan Engeland te danken.
Na de Tweede Wereld oorlog verkeerde Engeland op het randje van een faillissement. John Maynard Keynes waarschuwde begin 1945 al voor een ‘financieel Duinkerken’, waarmee hij bedoelde dat Engeland zonder Amerikaanse steun snel niet meer aan zijn verplichtingen kon voldoen (Barnett, 2011). Toch gedroeg dit inmiddels serieus verarmde land zich nog steeds grootmoedig. Want hoewel in Engeland inmiddels de eerste levensbehoeften op de bon stonden, heeft het nog forse voedselhulp geschonken aan Duitsland, waar kort na de oorlog hongersnood dreigde. Na 1945 voerden de Engelsen binnenlands echter een dramatisch economisch beleid. Er werd een genereuze, maar onbetaalbare sociale zekerheid opgetuigd. Grote delen van de industrie werden genationaliseerd. Ook gaven de Britten grote sommen geld uit aan defensie, omdat zij nog steeds geloofden als een militaire grootmacht verder te kunnen. Waar andere Europese landen de vanaf 1948 ontvangen Marshall-hulp gebruikten om hun economieën weer op te bouwen, gooiden de Britten (de grootste ontvangers van Marshall hulp) dit geld over de balk in uiteindelijke vruchteloze pogingen hun Empire overeind te houden (Barnett, 2011). Daardoor bleef de Britse economie steeds verder achter bij die van andere landen, inclusief de verliezers van de oorlog, Duitsland en Japan. De teloorgang van de Britse automobielindustrie kan ter illustratie dienen. Ooit roemruchte merken als Austin, Morris, Wolseley, Humber, Triumph en Commer, om er maar een paar te noemen, verdwenen, vaak om op te gaan in British Leyland. Dit bedrijf, in de jaren vijftig nog een van de grootste Europese producenten van vrachtauto’s en stadsbussen, ging in 1974 failliet, waarna het in 1975 werd genationaliseerd. De vrachtautodivisie is nadien nog tijdelijk in handen van het Nederlandse DAF geweest, met weinig succes overigens. De naam verdween in 1982, ofschoon bepaalde onderdelen elders zijn ondergebracht en in afgeslankte vorm zijn voortgezet.
Financieel ging het Engeland ook niet voor de wind. Het Britse pond ging na de oorlog van crisis naar crisis. Tussen 1947 en 1972 maakte het land maar liefst dertien maal een Sterling-crisis mee. Hierdoor moesten de Britten regelmatig aankloppen bij het IMF voor steun (Roberts, 2016). Hiermee stonden zij op gelijke voet met Italië. Tot 1967 wist men een nieuwe devaluatie van het pond, dat in 1949 al een keer met 30% ten opzichte van de dollar was gedevalueerd, met steun van het IMF af te wenden. In 1967 devalueerde het pond echter met 14,3% (De Vries, 1976). Het daarop volgende patroon was steevast hetzelfde: een zwakke betalingsbalans noopte tot een devaluatie van het pond. Die devaluatie hielp weliswaar de export, maar leidde tot hogere inflatie. Die werd door de invloed van de krachtige vakbonden gecompenseerd door hogere lonen. Hierdoor kreeg de inflatie een verdere impuls, die werd geaccommodeerd door de Bank of England die een ruim monetair beleid voerde. Daardoor ontstond na verloop van enkele jaren weer een betalingsbalansprobleem en de geschiedenis zich herhaalde. Ook het overheidstekort was veelal omvangrijk, waarbij opgemerkt dat deze grootheid (De public sector borrowing requirement of PSBR) in het VK ook de financieringsbehoefte van het genationaliseerde deel van de industrie omvatte (De Vries, 1976; Bilson, 1979). De Bank of England was in 1946 genationaliseerd en stond onder sterke invloed van de politiek.
Tussen begin 1960 en eind 1976 heeft het Britse pond 65% procent aan waarde ingeleverd ten opzichte van de Duitse mark. Merk overigens op dat het koersverloop van het pond Sterling uiteindelijk niet eens zoveel afweek van andere zwakkere Europese munten, zoals de Franse Frank en de Italiaanse lire. Wat wel anders was, was dat de Britten meer dan welk ander land grootschalig geld leenden bij het IMF in een poging om het pond op peil te houden. Uiteindelijk met weinig succes. De Britse inflatie was in die jaren in het algemeen hoog en vooral zeer volatiel. Het Verenigd Koninkrijk van vóór het Britse lidmaatschap van de Europese Unie was dus een land dat industrieel ver achterliep vergeleken bij de meeste andere industrielanden, dat een stuk armer was dan de meeste landen op het Europese continent en dat om de haverklap naar het IMF moest voor steun (Roberts, 2016). In 1976 ontvingen de Britten opnieuw steun van het IMF. Dat was op dat moment het grootste steunpakket ooit door het IMF verleend, en er waren zware voorwaarden aan verbonden. Het verhaal gaat dat de gebouwen van het IMF in Washington zijn betaald met de rente die de Britten op de aan hen verstrekte leningen hebben betaald (Roberts, 2016, p. 22). Het enige echte succesverhaal dat de Britten konden laten zien was het toenemende belang van Londen als financieel centrum. Londen had enorm geprofiteerd van de strakke regulering in de VS, waardoor een groot deel van de internationale dollarhandel zich naar Londen had verplaatst. Het lijkt erop dat het Engeland waar de Brexiteers zo hartstochtelijk naar terugverlangen niet het Engeland van voor 1975 is, maar dat van 1914, vóór het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Nostalgie blijkt een slechte raadgever.
Het herstel trad eind jaren zeventig pas echt in
Na toetreding tot de EU in 1973 ging het geleidelijk aan beter. Overigens is het zeker niet zo dat de betere Britse economische prestaties vanaf het begin van de jaren tachtig uitsluitend aan de EU kunnen worden toegeschreven. Deels was het een kwestie van geluk, maar ook van krachtig beleid van de Britten zelf. Het op gang komen van de olieproductie in de Noordzee maakte een einde aan de zwakke Britse betalingsbalans. De hervormingen die door Margaret Thatcher krachtdadig zijn doorgevoerd luidden een sterk herstel van de Britse concurrentiepositie in. Aanvankelijk ging dit gepaard met een forse afbraak van de zwaar verouderde Britse zware industrie. Daarbij was het breken van de te grote macht van de vakbonden van groot belang, hoewel dat een zeer pijnlijk proces is geweest dat op de dag van vandaag aanleiding geeft tot hevige emoties in het debat. Geleidelijk aan herstelde de Britse industriële capaciteit, mede dankzij een stevige instroom van directe investeringen vanuit het buitenland. Een liberaal vestigingsklimaat in het Verenigd Koninkrijk in combinatie met een rimpelloze toegang tot de Europese markt maakte het land tot een aantrekkelijke productielocatie. Vanaf 1981 heeft de Britse economische groei structureel boven die in Duitsland en Frankrijk gelegen (figuur 2).
Maar het land bleef gevoelig voor oude kwalen. Dat bleek in oktober 1990 toen het VK het pond Sterling inbracht in het wisselkoersmechanisme van het Europese Monetaire Stelsel (EMS). Daar is het gebleven tot september 1992, toen de Britten door de financiële markten werden gedwongen om Sterling uit het EMS te halen en te laten zweven. Hoewel in het debat hierover vooral veel aandacht is uitgegaan naar de rol die de financiële markten hierbij hebben gespeeld, waarbij de grote belegger George Soros in twee weken tijd meer dan een miljard pond verdiende door speculatie tegen Sterling, is het feitelijke verhaal genuanceerder. De Britten brachten het pond in het EMS op een moment dat de valuta opnieuw onder neerwaartse druk stond, mede als gevolg van een stevige oververhitting van de Britse economie, wat zich wederom uitte in een hoge inflatie en een zwakke betalingsbalans en een daarop dreigende recessie. De beleidsmakers zochten als het ware bescherming in het EMS. Van meet af aan vonden de financiële markten de koers van Sterling in het EMS ten opzichte van met name de Duitse mark te hoog. Ook de Deutsche Bundesbank, die door de Britten niet vooraf was geconsulteerd over de toetreding van het pond tot het EMS, was die mening toegedaan en dat stak zij niet onder stoelen of banken (Mayhew, 1999). Toen in 1992 de markten vol de aanval op Sterling inzetten stond de Bank of England dan ook alleen in de verdediging van het pond en was dus kansloos. Pas in 1997 werd in het VK de centrale bank op afstand van de politiek geplaatst, conform de spelregels van de Europese Unie. Ook deze belangrijke institutionele hervorming hebben de Britten dus aan de EU te danken.
Sindsdien is het de Britse economie zoals gezegd behoorlijk voor de wind gegaan. Hoewel de Britse economie, net als die van andere zogeheten industrielanden, inmiddels wordt gedomineerd door de dienstensector, is de Britse industrie duidelijk opgeveerd. Het land heeft goed geprofiteerd van de toegang tot de Europese Interne markt, onder andere door zich te ontwikkelen tot een belangrijk productieplatform voor buitenlandse bedrijven. Door het pond te laten zweven heeft men een extra buffer ingebouwd om externe schokken op te vangen en het monetaire beleid van de politiek onafhankelijke Bank of England is de afgelopen decennia ronduit verstandig geweest. De centrale bank heeft een duidelijk mandaat en een goed geregelde verantwoordingsplicht, maar is operationeel onafhankelijk van de dagelijkse politiek.
Brexit is een lose-lose scenario
Uittreding uit de EU als uitvloeisel van het referendum is voor de Britten dan ook een dure prijs die zij gaan betalen voor een uitslag, die vooral was gebaseerd op bewuste misinformatie door de voorstanders van de Brexit. Het is onduidelijk wat de echte redenen voor deze actie is geweest. Gaandeweg het proces wordt steeds meer duidelijk dat de kosten voor de Britten erg hoog gaan uitvallen, zeker als het proces uitdraait op een zogeheten ’harde Brexit’ (Erken et al., 2017). De kosten lijken aanmerkelijk hoger uit te vallen dan zelfs de meest pessimistische analist vooraf had verwacht. Overigens wordt niemand hier beter van; de Brexit is een schoolvoorbeeld van een lose/lose situatie. Maar de handel tussen het VK en de rest van de EU is voor de Britten verhoudingsgewijs veel belangrijker dan voor de EU. Daarbij wordt de situatie extra gecompliceerd doordat de huidige generatie Britse politici wel bijzonder knullig opereert. Waar zij hadden gegokt dat de Britse stem voor de Brexit de EU zou verzwakken, lijkt eerder het omgekeerde het geval te zijn. De EU is in reactie op de Britse chaos vooralsnog eensgezinder dan jaren geleden. Tussentijdse verkiezingen die als doel hadden de positie van Theresa May te versterken, hebben die positie juist ernstig verzwakt. Verder blijken aan de Brexit tal van aspecten te zitten waar je de Brexiteers in de maanden voorafgaand aan het referendum niet over hoorde. Of het nu gaat over de positie van Noord-Ierland, de Britse afhankelijkheid van Europese luchtvaartverdragen, de verzwakking van de positie van Londen als financieel centrum of de samenwerking in Euratom: de Britten hebben zichzelf in een bijzonder kwetsbare positie gemanoeuvreerd.
Recht op een herkansing
Inmiddels neemt in het VK de steun voor een tweede referendum over de Brexit gestaag toe. De kans bestaat dus dat, als in de loop van de komende jaren de volledige omvang van de Brexit-schade zichtbaar wordt, de meerderheid van de Britten over een tijd bij nader inzien toch liever in de EU blijft. Inmiddels hebben de Britten artikel 50 ingeroepen en loopt het exit-traject. Het is nog onduidelijk welk proces de Britten precies moeten doorlopen om toch lid te blijven van de EU, mochten ze zich voor maart 2019 bedenken. Toch zou het een goede zaak zijn als de EU dan de Britten weer met open armen zou ontvangen. Voor een deel uit eigenbelang, omdat een EU met het VK nu eenmaal groter en economisch, politiek en militair sterker is dan een EU zonder het VK. Maar vooral omdat wij ons moeten realiseren dat wij allen tot op de dag van vandaag schatplichtig zijn aan Groot-Brittannië, dat als laatste kampioen van de vrijheid Europa heeft behoed voor het totalitarisme. Als Engeland was gevallen of het met de Nazi’s op een akkoordje had gegooid was Europa niet de vrije samenleving geweest waarin wij mochten opgroeien. Winston Churchill was daarbij één van de grootste voorstanders van de Europese integratie. Zijn politieke nageslacht heeft er een potje van gemaakt, maar laten wij zijn kleinkinderen, als zij daarom vragen, een herkansing geven. We zijn het ze schuldig.
Literatuur
Barnett, C. (2013), The Wasting of Britain's Marshall Aid.
Bilson, J.F.O. (1979), The Vicious Circle Hypothesis, IMF Staff Papers, Vol.26 (1), March
Erken, H.P.G., R. Hayat, M. Heijmerikx, C. Prins en I. de Vreede (2017), De permanente schade van de Brexit, Rabobank Special, oktober
Mayhew, N. (1999), Sterling. The Rise and fall of a currency, Allen Lane/Penguin Press, London
Roberts, R. (2016), When Britain Went Bust: The 1976 IMF Crisis, London, OMFIF Press
Vries, M.G. de (1976), The International Monetary Fund 1966 – 1971. The System Under Stress, volume I, IMF, Washington
Vries, M.G. de (1985), The International Monetary Fund 1972 – 1978. Cooperation on Trial, volume I, IMF, Washington
Wragg, D. (2007), ‘Sink the French!’. At war with an ally, 1940, Pen and Sword Publishers, Barnsley, UK