Onderzoek
Vier scenario’s voor Europa: de economische effecten
Als de Interne Markt uiteenvalt, wordt ons land onevenredig zwaar getroffen. De belangrijkste economische transmissiekanalen lopen via de buitenlandse handel, wisselkoers, pensioenfondsen en de aanwezigheid van buitenlandse bedrijven in ons land.
In het kort
Uit het voorgaande komt direct naar voren dat de huidige situatie -het doormodderscenario waarin de samenwerking tussen landen hapert maar de EU blijft streven naar handhaving of zelfs verdere verdieping van de politieke integratie- op langere termijn geen houdbaar scenario is. De reden hiervoor is dat de in brede lagen van de samenleving levende wens van minder Europese integratie zich niet of nauwelijks laat verenigen met de huidige stand van de door de overheid uit handen gegeven soevereiniteit binnen de eurozone/EU. Veel eurosceptici zien de Europese Unie als een eenheidsworst die geen recht doet aan specifieke nationale belangen, ofwel ‘one-size-fits-nobody’. Deze situatie is alleen op te lossen door of een verdere, versnelde integratie, of juist een stap terug in Europese integratie. Bij meer integratie passen lidstaten zich aan de Europese norm aan, met op tal van terreinen een verder afnemende soevereiniteit bij de individuele lidstaten, wat leidt tot ‘one-size-fits-all’. Bij een stap terug worden meer bevoegdheden teruggelegd bij de lidstaten, zodat er meer ‘sizes’ mogelijk worden, waarvan meer snelheden en het uiteenvallen van de Unie er twee zijn. Ieder scenario heeft zo zijn financiële en economische effecten. In de rest van deze paragraaf zullen wij de belangrijkste effecten, de wijze waarop zij de economie zullen raken (de transmissiekanalen) en hun gevolgen op hoofdlijnen beschrijven.
De economische transmissiekanalen
Het is belangrijk dat wij ons realiseren dat ieder scenario kosten en baten meebrengt. Ofschoon de onderstaande analyse de nadruk legt op de financiële gevolgen van een al of niet gedeeltelijke ontrafeling van de Europese samenwerking, kleven er ook kosten aan de scenario’s ‘doormodderen’ en ‘verdieping’. In alle gevallen moet worden afgerekend met de onhoudbare schuld van een aantal lidstaten, Griekenland voorop, waarbij de overige lidstaten met kosten worden geconfronteerd. Dat kan goedschiks of kwaadschiks en in de vorm van schuldkwijtschelding en/of het rechttoe-rechtaan faillissement van debiteuren in zwakke lidstaten. Ook betekent lidmaatschap van de EU dat er middelen naar ‘Brussel’ moeten worden afgedragen en uiteraard de formele afwezigheid van de autonomie ten aanzien van het monetaire en valutaire beleid. Het doel van onderstaande analyse is dan ook boven alles om de handvatten voor een verantwoorden kosten/baten analyse aan te reiken.
De overige economische kosten van de diverse scenario’s komen binnen langs de volgende transmissiekanalen:
1) Effect op internationale handel is cruciaal voor Nederland handelsland
De economische effecten van de Europese integratie of desintegratie lopen boven alles via de handelsrelaties tussen de landen. Dit is niet verwonderlijk, gezien de diepe economische verwevenheid tussen de diverse lidstaten van de EU. De conclusie die hieruit volgt, is dat het scenario waarbij de Interne Markt uit elkaar valt (‘uiteenvallen’) de hoogste kosten voor economische groei en werkgelegenheid met zich meebrengt. De handel tussen de lidstaten is een belangrijke bron van welvaart geweest voor alle lidstaten van de EU. Dit betekent ook dat als die handel onder invloed van Europese desintegratie weer zou krimpen, dat sterk negatieve gevolgen zal hebben voor de groei en welvaart in de EU-lidstaten. Dit geldt vooral voor de kleinere landen met relatief veel internationale handel in verhouding tot de omvang van hun economie. Nederland heeft zich in de loop der jaren sterk toegelegd op transport en logistiek, heeft zich gepositioneerd als belangrijke draaischijf van internationale handelsstromen en huisvest ook nog eens vele Europese hoofdkantoren van grote bedrijven. Daarom heeft ons land bovengemiddeld veel te verliezen als de EU uit elkaar valt. Dit is een niet te ontkennen feit (Teulings et al., 2011).
Een belangrijke conclusie hieruit is dat, als men om politieke redenen besluit over te gaan tot ‘minder Europa’, het verstandig is om hiervoor wegen te zoeken die de grensoverschrijdende handel zo min mogelijk beschadigen. Met daarbij de kanttekening dat een soepele internationale handel afspraken tussen de betrokken landen vergt plus een institutioneel kader om het naleven van deze handelsafspraken te controleren. Zonder dergelijke instituties zal de grensoverschrijdende handel stevig worden aangetast.
2) De Interne Markt kan ook functioneren zonder gemeenschappelijke munt
De Interne Markt is ouder dan de eurozone. Het is een feit dat grensoverschrijdende handel ook kan plaatsvinden als er geen gemeenschappelijke valuta is. Wel lopen importeurs en exporteurs dan weer meer valutarisico, wat deze handel bemoeilijkt. Het indekken van deze risico’s gaat met kosten voor ondernemers gepaard. Ook wordt de Europese markt bij terugkeer naar nationale valuta’s minder transparant omdat naar ander geld moet worden omgewisseld. Tegelijkertijd moet een webwinkel met de huidige technologie de prijzen in verschillende valuta’s wel real time kunnen weergeven. Dus de afwezigheid van een gemeenschappelijke valuta en het doorgaan met nationale valuta’s op de markttransparantie heeft anno 2016 veel minder gevolgen dan het in 1999 zou hebben gehad. Toch is het voor landen die ook voor de invoering van de euro traditioneel al zeer stabiele onderlinge valutakoersen hadden weinig zinvol om de gemeenschappelijke munt terug te draaien. Want ook aan het opbreken van de euro en de terugkeer naar nationale valuta kleven potentieel forse kosten, zoals hierna uiteengezet.
3) De kosten en baten van het opbreken van de euro
Zoals gesteld in de inleiding zijn er landen die vooral om politieke redenen zijn toegetreden tot de eurozone, maar zich daarbij niet hebben gerealiseerd wat de economische consequenties van die stap waren. Toetreding tot de eurozone betekent het aangaan van een monetaire unie met een paar van de meest concurrerende economieën ter wereld, te weten Duitsland en Nederland. Daarbij wordt de mogelijkheid om de concurrentiepositie indien nodig te herstellen via devaluatie van de eigen munt ingeleverd, om de eenvoudige reden dat lidstaten geen eigen munt meer hebben. Dit is geen nieuw inzicht; het is in de jaren voor invoering van de euro uitgebreid door economen voor het voetlicht gebracht (zie bijvoorbeeld Jonung & Drea, 2009). Daarbij hebben de deelnemende landen ook nog eens verzuimd om goede beleidsafspraken te maken. Het veelbesproken Stabiliteits- en Groeipact bevatte alleen maar afspraken over de overheidsfinanciën, maar niet over reële convergentie tussen landen. En er waren geen afspraken over de verdeling van de aanpassingslast tussen overschot- en tekortlanden voor het geval er onhoudbare betalingsbalansposities waren ontstaan. Die aanpassingslast komt dus in voorkomende gevallen volledig bij de tekortlanden terecht, waarmee het stelsel nog meer rigide is dan de Gouden Standaard[1] of het stelsel van Bretton Woods. Toetredende landen hadden dus, waar nodig, met kracht een hervormingsbeleid in gang moeten zetten om de concurrentiepositie te verbeteren en op het hogere niveau te handhaven. Dit hebben zij in een aantal gevallen niet gedaan, waardoor de eurocrisis zo uit de hand heeft kunnen lopen. Voor de betrokken landen heeft deelname aan de eurozone daarom economisch weinig goeds opgeleverd, waardoor steeds meer stemmen opgaan dat zij de euro beter zouden kunnen opgeven.
De geschiedenis kan echter niet worden teruggedraaid. Het is jammer genoeg niet zo dat, als een land uit de euro stapt en weer een nationale munt invoert, de nadelen van deelname aan de eurozone als sneeuw voor de zon verdwijnen. Er is inmiddels sprake geweest van een jarenlange financiële integratie tussen de lidstaten, waardoor ook uittreding uit de eurozone met hoge tot zeer hoge kosten gepaard kan gaan (Teulings et al., 2011; Boonstra, 2016b). Deze mogelijke kosten trachten wij in het vervolg van deze paragraaf duidelijk te maken.
a. Het eerste slachtoffer is de binnenlandse financiële stabiliteit
Het al of niet gedeeltelijk opbreken van een muntunie zoals de eurozone is een ingewikkelde ingreep. Het moet niet hals-over-kop gebeuren, omdat dat tot grote schokken op de financiële markten kan leiden. Tegelijkertijd moge het duidelijk zijn dat ook al grote onrust onder de bevolking kan ontstaan zodra de mensen er lucht van krijgen dat een land opties overweegt om uit de euro te stappen. Zeker in landen waarvan men verwacht dat de nieuw in te voeren eigen munt fors in waarde zal dalen, mag worden verwacht dat mensen hun banksaldi (inclusief spaargeld) zoveel mogelijk in bankbiljetten willen aanhouden in de hoop daar op termijn koerswinst op te kunnen maken. Alleen al het gerucht dat een land uit de euro wil stappen, kan dus resulteren in een bank run en het opschorten van het vrije kapitaalverkeer. Met deze laatste maatregel zullen autoriteiten willen voorkomen dat girale saldi massaal naar het buitenland worden overgeboekt. De financiële stabiliteit staat dus vanaf het eerste gerucht onder grote druk.
b. Wisselkoerseffecten op de internationale vermogenspositie
De lidstaten van de EU en zeker die van de EMU hebben in de loop der jaren grote onderlinge vorderingen opgebouwd. De figuur hiernaast illustreert de omvang van het buitenlandse vermogen van Nederland en hoe dit over landen is verspreid. In een scenario (‘uiteenvallen’) waarin ons land verder gaat met een eigen valuta die is gekoppeld aan die van Duitsland, is de kans groot dat onze nieuwe munt in waarde stijgt ten opzichte van die van andere EU-lidstaten en dat ons land gevoelige valutaverliezen lijdt op zijn buitenlandse bezittingen. Ons land had eind 2014 alleen aan beleggingen voor meer dan 500 miljard euro aan bezittingen in de andere eurolanden (excl. Duitsland, waar op dat moment nog eens voor ruim 200 miljard euro aan beleggingen uitstond). Als de nieuwe munt van het Duits/Nederlandse blok met gemiddeld tien procent oploopt ten opzichte van de andere EU lidstaten, mag alleen al vanwege de wisselkoers een verlies van circa 50 miljard euro worden verwacht. Bij dit cijfer moet worden opgemerkt dat het hier uitsluitend gaat om valuta-effecten of het effectenbezit. Het omvat niet mogelijke verliezen op directe investeringen. Waardeveranderingen als gevolg van bewegingen op de aandelen- en obligatiemarkten zijn eveneens achterwege gelaten. Verder liggen verliezen op vorderingen op andere Europese lidstaten voor de hand, waaronder de saldi op het betalingssysteem Target2 en de verplichtingen die de afgelopen jaren zijn aangegaan in het kader van de Europese reddingsoperaties.
Er zijn bij het bovenstaande ook tal van onzekerheden. De meeste onderlinge financiële vorderingen en schulden luiden in euro. De onderlinge contracten luiden in euro en het is op voorhand niet duidelijk welke valuta de rechtsopvolger van de euro is.
[1] In de Verklarende woordenlijst van economische termen worden alle onderstreepte woorden in deze publicatie uitgelegd.
Box: Hoe worden eurocontracten afgewikkeld na het uiteenvallen van de eurozone?
Het belang daarvan kan worden geïllustreerd met het volgende theoretische voorbeeld. Stel dat Griekenland uit de euro stapt en de Nieuwe Drachme (ND) invoert, dat de ND met 20 procent in waarde daalt ten opzichte van de euro en dat Duitse beleggers voor een bedrag van 10 miljard euro aan Griekse staatsleningen bezitten. De Grieken zullen de verplichtingen in ND willen voldoen tegen de koers van € 0,8 per ND. Duitse beleggers ontvangen dan de tegenwaarde van 8 miljard euro en lijden een verlies van 20 procent. Omgekeerd zullen de Duitsers erop hameren dat de contracten in euro luiden en dus nog altijd 10 miljard euro waard zijn. Dat zou betekenen dat de Grieken 12,5 miljard ND moeten overmaken en hun schuld vanuit hun perspectief bezien met 25 procent is gestegen. Het moge duidelijk zijn dat dergelijke sterk uiteenlopende belangen een stevig recept voor lange en venijnige rechtszaken zullen zijn. Overigens zullen de Duitse beleggers in dit voorbeeld linksom of rechtsom hun verlies moeten nemen. De kans dat de Griekse overheid failleert op haar schuld als deze in verhouding tot de economie met 25 procent toeneemt, is groot. Dat zou overigens ook weer betekenen dat Griekenland geen toegang meer heeft tot de internationale kapitaalmarkten om nieuwe tekorten te financieren.
4) Wisselkoerseffecten op de conjunctuur
Als een land wordt geconfronteerd met een op handelsgewogen basis scherp oplopende wisselkoers, heeft dat in eerste instantie een negatief effect op de conjunctuur. Dit vloeit direct voort uit een verslechtering van de internationale concurrentiepositie van het bedrijfsleven. Dit vertaalt zich in een terugvallende exportgroei of zelfs een krimp. Tegelijkertijd zullen de invoerprijzen dalen, wat het inflatietempo drukt of zelfs doet omslaan in deflatie (een daling van het gemiddelde prijspeil). Het netto effect van deze twee krachten is op voorhand onvoorspelbaar. Een zwakkere exportgroei drukt de economische groei, maar dalende prijzen leiden (in eerste instantie, zo lang de inkomens niet dalen) tot extra koopkracht en daarmee wellicht tot hogere consumptieve bestedingen. Die zullen op hun beurt de invoer doen toenemen, waarmee de externe positie verder verslechtert. De lagere inflatie zal ook resulteren in een lage rente, wat de dekkingsgraden van de pensioenfondsen, die ook al forse vermogensverliezen moeten incasseren, onder druk houdt. Overigens zijn de hierboven beschreven effecten typisch die voor een sterk land. Het zou de situatie kunnen zijn waarin Nederland en Duitsland zich bevinden als de euro geheel of gedeeltelijk uit elkaar valt.
De effecten voor de zwakkere landen zijn spiegelbeeldig. Een zwakke nieuwe munt is goed voor de concurrentiepositie en bevordert de uitvoer (onder de aanname dat het land een exportindustrie van betekenis heeft), importprijzen schieten omhoog, waardoor inflatie en rente oplopen en de kans is groot dat als het land grote schulden aan het buitenland heeft, het hierop in meer of mindere mate in gebreke blijft. Voor een land als Italië, dat nog altijd een stevige industriële basis heeft en een lopende rekening die geen excessief tekort vertoont, zou een gecontroleerde terugkeer naar een nationale valuta in theorie wel eens goed kunnen uitpakken. Dat veronderstelt dan wel een soepele overgang, geen grote problemen bij de Italiaanse banken en dat de Italiaanse beleidsmakers na uittreding uit de euro opeens wél een goed beleid voeren. Voor landen als Portugal en zeker Griekenland daarentegen, die geen noemenswaardige industriële basis kennen, een zwakke externe positie hebben en in het geval van Griekenland ook nog eens gebukt gaan onder een enorme schuldenlast, zullen de kosten per definitie overheersen en dreigt financiële chaos.
Geconcludeerd moet worden dat uittreding uit de euro met zeer hoge kosten gepaard zal gaan. Ook worden veel economische kwalen in sommige lidstaten ten onrechte aan de euro toegeschreven, waar de echte bron van de problemen bij slecht binnenlands beleid ligt. Terugkeer naar een eigen nationale munt kan nooit een alternatief zijn voor het voeren van een goed economisch beleid. Eventuele uittreders zullen snel ervaren dat de noodzaak tot het doorvoeren van economische hervormingen en een gedegen budgettair beleid onverminderd groot is gebleven.
Literatuur
Baarsma, B.E. & D. van Schoot (2016), Vrijhandel blijft middel om welvaart voor allen te creëren, Het Financieele Dagblad, 4 november 2016
Berg, M. van den (2016), Naar een maatschappelijk verantwoord handels- en investeringsregime, esb.nu, 28 november.
Boonstra, W.W. (2012), Conditionele Eurobonds als overgangsregime, Economisch Statistische Berichten, 2 maart 2012, pp. 134 - 137
Boonstra, W.W. (2016a), Breaking up is hard to do, Rabobank Special.
Boonstra, W.W. (2016b), De voor- en nadelen van Eurobonds, Rabobank Special.
Groenewegen, J. & N. Vrieselaar (2016), Zo eenvoudig is een ‘Nexit’ niet, Rabobank Special.
Groot, E. de (2016), EU exit contagion risk, Rabobank Special.
Jonung, L. & E. Drea (2009), The Euro: It Can’t Happen. It’s a bad Idea. It Won’t Last. US Economists on the EMU , 1989 – 2002, European Economy Economic Papers, No 395, December.
Lane, P. (2012), The European Sovereign Debt Crisis, Journal of Economic Perspectives, 20(4), pp. 47 – 66.
Loman, H. & M. Wijffelaars (2016), De eurozone – wanneer is het huis af?, Rabobank Special.
Mundell, R. (1961), A Theory of Optima Currency Areas, American Economic Review, 51(4), pp.657 – 665.
Roberts, R. (2016), When Britain went Bust, OMFIF Press.
Shambaugh, J.C. (2012), The Euro’s Three Crises, Brookings Papers on Economic Activity, Spring 2012, pp. 157 – 231.
Smit, H. (2016), De Nederlandse land- en tuinbouw heeft groot belang bij de EU, Rabobank Special.
Teulings, C.N., M. Bijlsma, G. Gelauff, A. Lejour & M. Roscam Abbing (2011), Europa in Crisis, CPB Boek 4, uitgegeven bij uitgeverij Balans, 14 november 2011.
Wijffelaars, M. & H. Stegeman (2014), Europese Commissie kijkt toe terwijl Europa uit balans blijft, Rabobank Special.
Wijffelaars, M. (2014), Europese begrotingsregels: feit of fabel?, Rabobank Special.
Naar dossierpagina toekomstscenario's voor Europa