Onderzoek
De wedergeboorte van de ambachtelijke stad
Na de decennialange de-industrialisatie maken grote steden een hernieuwde industrialisatie door. Deze wordt gedragen door ambachtelijke bedrijven in de voedsel- en kledingproductie die de sterk groeiende groep welvarende stadsbewoners bedienen.

In het kort
De bedrijvigheid in de Nederlandse steden verandert. Jarenlang bepaalden winkels en kantoren hier het straatbeeld, maar de afgelopen jaren kregen zij gezelschap van kleine, ambachtelijke bedrijven, zoals bakkers, kledingateliers, fietsenmakers en instrumentenmakers. De toenemende zichtbaarheid van het industriële kleinbedrijf in de stad verbeeldt een dubbele omslag in de ontwikkeling van de Nederlandse economie: het tempo van de verdienstelijking neemt af, maar het aandeel van de sterkst verstedelijkte gemeenten in de industrie neemt na jarenlange daling weer toe. Tegelijkertijd zet de verstedelijking van Nederland door.
Verandering Nederlandse economie
De Nederlandse economie verandert voortdurend van gezicht. Over decennia beschouwd wordt het aandeel van productieactiviteiten in het aantal bedrijven en banen almaar kleiner. Nederland specialiseert zich in dienstverlening. Verder daalt door de sterke toename van het aantal zelfstandigen het aantal werkzame personen per onderneming. De gemiddelde Nederlandse onderneming wordt kleiner en kleiner. Tot slot concentreren economische activiteiten zich in de kleine categorie van de sterkst verstedelijkte gemeenten (Zie box Stedelijkheid). Elders is de groei veel minder. Twee van de drie Nederlandse gemeenten zien hun aandeel in bedrijfsleven en werkgelegenheid zelfs afnemen.
Box Stedelijkheid
Een grote dichtheid van mensen en activiteiten is hét kenmerk van stedelijkheid. Het CBS bepaalt de mate van stedelijkheid van de gemeenten in Nederland op basis van de ‘omgevingsadressendichtheid’. Dit is het aantal adressen dat zich in een straal van 1 km rond ieder adres bevindt. Naarmate deze dichtheid hoger is, is het stedelijke karakter van een gemeente sterker. Op basis van deze indeling onderscheidt het CBS voor de Nederlandse gemeenten vijf categorieën: zeer sterk stedelijk (15 gemeenten), sterk stedelijk (60), matig stedelijk (84), weinig stedelijk (139) en niet-stedelijk (90). Tot de zeer sterk stedelijke gemeenten behoren de ‘grote vier’, Groningen, Tilburg en een aantal middelgrote gemeenten in de Randstad. De meeste andere grote gemeenten, zoals Eindhoven, Enschede en Maastricht, zijn sterk stedelijk. De meeste voorsteden en een aantal kernen buiten de Randstad zijn matig stedelijk. Landelijke gemeenten met een forse kern zijn weinig stedelijk, landelijke gemeenten die zo’n kern ontberen zijn niet-stedelijk.
Hoewel deze structuurverandering nog altijd voortduurt, lijkt sinds het einde van de jongste economische crisis in 2014 een omslag plaats te vinden. De daling van de gemiddelde bedrijfsomvang zet zich onverkort voort. In vergelijking met de twee decennia voor 2014 is het tempo van de ‘verdienstelijking’ echter fors afgenomen, terwijl het tempo van de ruimtelijke concentratie juist fors is gestegen (figuur 1).
Stedelijke her-industrialisatie dankzij ambacht
Deze omslag doet zich bijzonder sterk voor in de industrie. Het aandeel van deze sector in het aantal bedrijven en banen neemt sinds het midden van de 20e eeuw af, maar de afgelopen jaren is deze afname praktisch tot staan gebracht. Hetzelfde geldt voor de deconcentratie van de industrie. Het aandeel van de steden in de Nederlandse industrie neemt al decennia lang af. Onlangs meldde het CBS dan ook dat de industrie vooral buiten de Randstad van belang is . Sinds 2014 is het tempo van de daling van het stedelijke aandeel in de industrie echter veel lager geworden. Deze kentering is te danken aan het ambacht. Onder ‘ambacht’ verstaan we hier de kleinschalige productie van tastbare goederen in bedrijven met minder dan tien werkzame personen (zie appendix 'Ambacht'). Dit industriële kleinbedrijf zag zijn aandeel in het industriële en het totale bedrijfsleven de afgelopen jaren toenemen. Hoewel deze her-industrialisatie zich in alle stedelijkheidscategorieën voordeed, was zij veruit het sterkst in de zeer sterk stedelijke gemeenten. Het ambacht concentreert zich dus in deze stedelijkheidscategorie (figuur 2). Het aandeel van de andere stedelijkheidscategorieën in het industriële kleinbedrijf nam af. Dit geldt ook voor de sterk stedelijke gemeenten.
Figuur 1: Ontwikkeling economische structuur in Nederland (gemiddeld per jaar)

Figuur 2: Ontwikkeling industrie en ambacht (gemiddeld per jaar)

Bevolkingsgroei belangrijkste factor achter ambachtsgroei
Bij de verschillen in groei van het industriële kleinbedrijf tussen individuele gemeenten spelen vooral verschillen in bevolkingsontwikkeling, economische specialisatie en aandeel van het industriële kleinbedrijf in het bedrijfsleven een rol (figuur 3)[1]. Een toename van de bevolkingsomvang heeft een groot positief effect op de groei van het ambacht. Als het inwonertal van een gemeente 10 procent groeit, neemt het aandeel van die gemeente in het industriële kleinbedrijf met 5 procent toe. Na enkele decennia van bevolkingsdaling neemt de bevolkingsomvang van de zeer sterk stedelijke gemeenten sinds 1997 in absolute zin weer toe.
Sinds 2007 groeit ook hun aandeel in de landelijke bevolking weer. Hoewel dus al enkele jaren aan het belangrijkste vereiste voor groei van het ambacht werd voldaan, duurde het tot het einde van de economische crisis voordat het industriële kleinbedrijf in de steden de wind in de zeilen kreeg. Economische specialisatie en een groot aandeel van het ambacht in het aantal bedrijven hebben juist een negatief effect op de groei van het ambacht. Dit duidt erop dat gemeenten met een gevarieerde economie en een kleine ambachtssector, zoals de sterk ‘verdienstelijkte’ grote steden, een inhaalslag maken. Verder hebben de omvang van de industrie in een gemeente en het stedelijke karakter een positief effect op de ontwikkeling van het ambacht. Tot slot draagt ook de omvang van het saldo van startende en stoppende industriële ondernemingen daaraan bij. Met andere woorden: grote, sterk groeiende gemeenten met een stedelijk karakter en een relatief kleine ambachtelijke sector zien hun aandeel in het Nederlandse ambacht het sterkst toenemen.
[1] Deze factoren verklaren 41 procent van de variatie tussen Nederlandse gemeenten in de ontwikkeling van het ambacht.
Figuur 3: Effect op ontwikkeling aandeel gemeente in ambacht in Nederland 2014-2017

Grote variatie in sterk stedelijke gemeenten
Toch vertoont niet elke stad groei van het aandeel in het industriële kleinbedrijf. In de hoogste stedelijkheidscategorie stijgt het aandeel van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag in het ambacht weliswaar fors, maar daalt het in Utrecht, Groningen, Leiden en Beverwijk. Evenmin neemt van elke landelijke gemeente het aandeel af. Toch is de variatie in ontwikkeling van het aandeel in het ambacht binnen de stedelijkheidscategorieën doorgaans niet groot, behalve in de categorie sterk stedelijke gemeenten (figuur 4). Zo neemt het aandeel van Zwolle, Heerlen en Dordrecht fors toe, maar daalt het aandeel van Zaanstad, Leeuwarden en Helmond in het Nederlandse ambacht sterk.
Bij de sterke variatie van de ontwikkeling van het ambacht in de sterk stedelijke gemeenten spelen het aandeel van het ambacht en het starterssaldo in de industrie, en de ontwikkeling van het hoogste inkomenskwartiel in de huishoudens een rol. Een kleine ambachtssector, een fors saldo van startende en stoppende industriële bedrijven en een flinke groei van het hoogste inkomenskwartiel in de huishoudens leveren een (kleine)[2] bijdrage aan de ontwikkeling van het aandeel van een sterk stedelijke gemeente in het Nederlandse ambacht.
[2] Deze factoren verklaren 27 procent van de variatie tussen sterk stedelijke gemeenten in de ontwikkeling van het aandeel in het ambacht.
Figuur 4: Gemiddelde variatie in ontwikkeling aandeel in ambacht 2014-2017

Lokaal verzorgend karakter
De groei van het aandeel van de zeer sterk stedelijke gemeenten verschilt per type ambacht. De sterkste toename doet zich voor in het textiel en kleding-, voedingsmiddelen- en transportmiddelenambacht (figuur 5). Bij de ontwikkeling van het kleding en textielambacht spelen de bevolkingsgroei en de ontwikkeling van het aandeel van de huishoudens in het hoogste inkomenskwartiel een rol. Deze sector floreert dus in gemeenten waar de afzetmarkt qua omvang en welvaart sterk groeit. Dit is vooral het geval in de zeer sterk stedelijke gemeenten (figuur 6). Deze grote invloed van de lokale bevolkings- en welvaartsgroei duidt erop dat het textiel en kledingambacht in deze steden een sterk lokaal verzorgend karakter heeft.
Figuur 5: Ontwikkeling aandeel zeer sterk stedelijke gemeenten in aantal bedrijven 2017

Figuur 6: Ontwikkeling aandeel hoogste inkomenskwartiel 2006-2014

Een eigen gezicht van het stedelijke ambacht
Deze ontwikkeling heeft de afgelopen jaren het specifieke, eigen gezicht van het ambacht in de zeer sterk stedelijke gemeenten versterkt. Landelijk zijn de productie van metaal-, rubber- en kunststofproducten, machines en apparaten en houtproducten en meubels de belangrijkste ambachtelijke sectoren. In de zeer sterk stedelijke gemeenten hebben het voedingsmiddelen-, textiel en kleding-, papier en karton- en overige ambacht echter een groot aandeel. In het straatbeeld tonen deze sectoren zich in de vorm van bijvoorbeeld ‘ambachtelijke’ bakkerijen, ijssalons, brouwerijen van speciaal bier, kledingateliers, specialisten in woningtextiel, drukkerijen, fietsenfabrieken, siersmeden en producenten van speelgoed en muziekinstrumenten. Hiermee wijkt de samenstelling van het ambacht in de zeer sterk stedelijke gemeenten veel meer af van het landelijke beeld dan in de sterk stedelijke gemeenten (figuur 7).
Figuur 7: Samenstelling industrieel kleinbedrijf 2017

Appendix 'Ambacht'
Van Dale’s woordenboek verstaat onder ambacht: ‘vak waarbij je iets met de hand maakt’ (Van Dale, 2018). Het woordenboek stelt ambachtelijk uitdrukkelijk tegenover industrieel. Het definieert industrie als: ‘grootschalige productie in fabrieken’ en fabriek als: ‘industrieel grootbedrijf, waarin de productie langs mechanische of chemische weg plaatsvindt’. Voor de Industriële Revolutie was niet of nauwelijks sprake van grootschalige, machinale productie en waren vrijwel alle productieprocessen ambachtelijk. De industrialisatie leidde tot onderscheid tussen kleinschalige, handmatige en grootschalige, machinale productie. Ambacht werd dus een begrip dankzij de industrialisatie.
Het economische beleid en onderzoek gaan uit van een veel bredere definitie van ambacht. Volgens het voormalige Centrum voor AmbachtsEconomie (CvAE) bepaalt niet de afwezigheid van machinale hulpmiddelen of sprake is van een ambachtelijke onderneming, maar de wijze waarop het product of de dienst tot stand gebracht wordt[3]. Nauwgezet, zelfstandig en creatief werken, het opdoen van kennis en vaardigheden in de praktijk en zelfstandig ondernemerschap zijn volgens het CvAE de kenmerken van ambachtelijkheid. Bovendien is een ambachtelijk gemaakt product of een op ambachtelijke wijze verleende dienst uniek. Hiermee sluit de door het centrum gehanteerde definitie aan bij de ‘arts & crafts-movement’. In het snel industrialiserende Engeland van het midden van de negentiende eeuw bepleitte deze beweging de terugkeer naar natuurlijke en historische motieven bij de vormgeving van producten als reactie op de (vermeende) eenvormigheid van industriële producten.
Op grond van de definitie van het voormalige CvAE wordt ambacht in beleid en onderzoeken opgevat als ondernemingen tot honderd werkzame personen in negen clusters van activiteiten: bouw, afbouw, installatie/elektrotechniek, gebouw-verzorgend, creatieve ‘industrie’ en communicatie, metaal, hout en overig productieambacht, reparatieambacht, voeding en gezondheid/uiterlijke verzorging. In plaats van de handmatige en kleinschalige productie van tastbare goederen uit de definitie van Van Dale omvat ambacht volgens de definitie van CvAE handmatige en machinale productie van goederen, bouwnijverheid, reparatieactiviteiten en creatieve en persoonlijke dienstverlening, in kleine en middelgrote bedrijven. Hiermee is ambacht goed voor een derde van de ondernemingen en 10 procent van de werkzame beroepsbevolking in Nederland.
Hier gaan we uit van de opvatting van Van Dale over ambacht als de productie van tastbare goederen in kleine ondernemingen die ook in grote ondernemingen worden geproduceerd. Met andere woorden: we definiëren ambacht als industrieel kleinbedrijf. Daarvoor hebben we drie redenen. In de eerste plaats zijn de door het CvAE genoemde kenmerken van ambachtelijkheid in vrijwel ieder beroep en iedere organisatie een vereiste, niet alleen voor zelfstandige ondernemers. Het CvAE meldt zelf ook dat een afbakening van ambacht op basis van beroepen beter zou zijn dan een afbakening op basis van activiteiten. Maar dan nog lijkt het onderscheid willekeurig. Kappers worden wel opgenomen, maar andere beroepen die nauwgezetheid, zelfstandigheid en creativiteit vergen, zoals verplegend en horecapersoneel, niet. In de tweede plaats strijdt het criterium van honderd werkzame personen wel zeer sterk met het vereiste van zelfstandig ondernemerschap. Bij strikte handhaving van dit criterium kunnen alleen zzp’ers een ambacht uitoefenen. Mogelijk kan ook een onderneming met enkele medewerkers ook nog met dit criterium in overeenstemming worden gebracht. In de derde plaats kan in het licht van de tegenstelling tussen ambachtelijke en industriële productie voor een goed of dienst alleen van ambacht sprake zijn als dat goed of die dienst (ook) industrieel wordt vervaardigd. Voor de meeste goederen is dit het geval, maar voor tal van diensten niet. Er zijn industriële en ambachtelijke bakkers en fietsenproducenten. Een groot deel van de financiële dienstverlening heeft inmiddels ook een industrieel karakter, maar in de persoonlijke dienstverlening is dit niet het geval. Er zijn geen industriële kappers of pedicures.
[3] Het Centrum voor AmbachtsEconomie is, net als de andere Product- en Bedrijfsschappen, op 1 januari 2015 opgeheven.