Onderzoek

Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor zelfstandigen: kiezen of dwingen?

18 juli 2017 14:43 RaboResearch

Steeds minder zelfstandig ondernemers verzekeren zich tegen ziekte en arbeidsongeschiktheid. Dit is risicovol voor henzelf én voor de maatschappij. Opties om de verzekeringsgraad te verhogen.

A young African woman mine worker wearing protective wear is looking at the camera with coal mine equipment in the background

Inleiding

In tegenstelling tot werknemers zijn zelfstandigen niet automatisch verzekerd tegen ziekte en arbeidsongeschiktheid, maar zij moeten dat zelf regelen. Dat doen ze slechts mondjesmaat, blijkt uit cijfers van het CBS: in 2015 was nog geen 20 procent van de zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) verzekerd, en net iets meer dan 33 procent van de zelfstandigen mét personeel (zmp’ers).

Die lage verzekeringsgraad is risicovol, want wie een ongeluk krijgt of ziek wordt, loopt zonder zo’n verzekering kans op een forse inkomstenval. Het kan bovendien leiden tot flinke maatschappelijke kosten als de groei van onverzekerde ondernemers leidt tot een steeds groter beroep op uitkeringen en toeslagen.

In deze Special gaan we daarom in op factoren die hun keuzes beïnvloeden, en onderzoeken we of de daling van het aandeel zelfstandigen dat een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) heeft, kan worden verklaard uit veranderende kenmerken van de groep zelfstandigen. Als laatste inventariseren we welke beleidsopties er zijn om de verzekeringsgraad te verhogen.

Wie zijn verzekerd, en waar?

Terwijl de groep zzp’ers tussen 2011 en 2015 met bijna 100.000 personen is gegroeid, is het aantal zelfstandigen zonder personeel met een AOV gedaald van 23,3 procent in 2011 tot 19,7 procent in 2015. Ook bij zelfstandigen met personeel is het aantal verzekerden gedaald, maar met 33,5 procent in 2015 ligt de verzekeringsgraad wel flink hoger dan die onder zzp’ers.

Figuur 1: Meer zelfstandigen, minder verzekerden

Rabobank
Bron: CBS

Wie een AOV heeft, sluit die het vaakst af bij een commerciële verzekeraar, blijkt uit cijfers van onderzoeksbureau Panteia: maar liefst 86 procent van de verzekerde zelfstandigen had daar in 2012 een polis lopen. Zo’n 6 procent verzekert zich via uitkeringsinstantie UWV, 4 procent doet dat via een collectief, 1 procent via zijn werk- of opdrachtgever, 1 procent bij een zogeheten broodfonds en 1 procent bij de vangnetverzekering die commerciële verzekeraars aanbieden. In tabel 1 lichten we de verschillende verzekeringen toe.

Tabel 1: Kenmerken ziekte- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen

Rabobank
Bron: Verbond van Verzekeraars, UWV, ZZP Nederland, Broodfonds.nl

Waarom niet verzekerd?

‘Dat overkomt mij niet’

De verzekeringsgraad kan samenhangen met het risico op arbeidsongeschiktheid: wie in een sector werkt waar regelmatig collega’s uitvallen, zal zich eerder verzekeren dan zelfstandigen in ‘veilige’ beroepen. Uit cijfers van uitkeringsinstantie UWV blijken stukadoors, vissers en schilders, de grootste kans te hebben arbeidsongeschikt te raken (zie tabel 2).

Tabel 2: Gemiddelde jaarlijkse instroom WIA als percentage van het aantal verzekerden per sector (2014-2015)

Rabobank
Bron: UWV

In de sectoren waaronder die branches vallen is de verzekeringsgraad ook hoger. Dit geldt zowel voor zzp’ers als voor zmp’ers: in beide groepen is de verzekeringsgraad hoger in fysiek zwaardere sectoren als de bouw en visserij (zie figuur 2 en 3).

Figuur 2: Zelfstandigen zonder personeel

Rabobank
Bron: CBS

Figuur 3: Zelfstandigen mét personeel

Rabobank
Bron: CBS

Een verklaring voor de daling van het aantal verzekerde zzp’ers kan zijn dat er de laatste jaren meer zelfstandigen zijn bijgekomen in sectoren waar de verzekeringsgraad relatief laag ligt, zoals de cultuursector of in de horeca. Uit onze analyse blijkt dat dit de daling niet kan verklaren.

De moeite niet (meer) waard

Ondernemers kunnen bewust of onbewust ook de hoogte van hun verdiensten laten meespelen: bijna 40 procent van de 1,16 miljoen zzp’ers en zmp’ers voor wie ondernemen de belangrijkste inkomstenbron is, verdiende in 2015 minder dan 20.000 euro bruto. Vooral onder zzp’ers is deze groep groot (zie figuur 4).

Figuur 4: Zelfstandigen naar inkomen

Rabobank
Bron: CBS

Hebben zij structureel zo’n laag inkomen, dan heeft het afsluiten van een AOV vanuit hun perspectief weinig zin: raken ze arbeidsongeschikt, dan kunnen ze aanspraak maken op een bijstands- of IOAZ-uitkering en toeslagen. Financieel gezien gaan ze er dan maar weinig op achteruit. Deze groep zelfstandigen verzekert zich volgens dan ook nauwelijks: iets meer dan 6 procent heeft een AOV.

Voor de totale groep zelfstandigen is tussen 2011 en 2015 inderdaad een stijging te zien van het aandeel ondernemers met een laag inkomen (tot 30.000 euro). Het aantal zelfstandigen dat meer dan 50.000 euro verdiende, daalde juist (zie ook RaboResearch, 2014). Vanuit de inkomstenkant is de markt voor AOV’s dus licht afgenomen.

Zo bezien bedraagt de primaire ‘markt’ voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen daarom niet per se alle 1,16 miljoenzelfstandig ondernemers, maar eerder de 711.000 ondernemers met een inkomen hoger dan 20.000 euro per jaar. Onder die groep is dan ook zo’n 34 procent verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. Het aandeel verzekerden neemt dus sterk toe met inkomen, zij hebben meer te verliezen, maar toch is ook onder de zelfstandigen met een ondernemingsinkomen boven de 50.000 euro per jaar niet meer dan 44 procent verzekerd.

Alternatieve vangnetten

Behalve het inkomen en het veronderstelde risico spelen voor zelfstandigen ook alternatieve vangnetten mee in de beslissing om zich wel of niet te verzekeren. Denk aan ondernemers die nog maar een paar jaar hebben te gaan tot hun pensioen en een flinke financiële buffer hebben.

Geld achter de hand

Ondernemers kunnen ervoor kiezen een eigen potje aan te leggen inkomensschommelingen op te vangen. Zelfstandigen hebben gemiddeld –maar niet altijd– ook een hoger vermogen dan werknemers, waarmee ze korte ziekteperiodes mogelijk kunnen overbruggen. Een deel van dat vermogen ligt wel vast, zoals in een huis of pensioen. Wel mag sinds 2015 een lijfrente eerder worden afgekocht, indien iemand blijvend arbeidsongeschikt is. Sommige ondernemers hebben bovendien een onderneming of bedrijfsinboedel die ze kunnen verkopen. Volgens berekeningen van het Centraal Planbureau op basis van cijfers uit 2013 kan 22 procent van de niet-verzekerde zelfstandigen van 20 tot en met 59 jaar terugvallen op voldoende eigen vermogen[1]. Oudere zelfstandigen hoeven bovendien maar een korte periode te overbruggen tot hun pensioen, waardoor een financiële buffer afdoende kan zijn. Tussen 2011 en 2015 nam het aandeel zelfstandigen ouder dan 65 jaar ook toe, van 3,1 naar 4,3 procent.

Familiebank

Ongeveer een kwart van de zelfstandigen heeft een partner die hoofdkostwinner is op wie het gezin kan terugvallen bij arbeidsongeschiktheid. Het is wel de vraag of het inkomen van de partner, of de relatie, zo stabiel is. Sommige zelfstandigen rekenen daarnaast wellicht op steun van (groot)ouders. Denk aan een voorschot op de erfenis.

Ondernemerschap

Zelfstandigen, zeker die mét personeel, kunnen in sommige gevallen hun werk bij gedeeltelijke of tijdelijke arbeidsongeschiktheid anders inrichten. Bij tijdelijke volledige arbeidsongeschiktheid kan het personeel wellicht werk opvangen. Bij langdurige gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is binnen het eigen bedrijf soms een andere rol mogelijk. Daarmee beperken ze hun inkomensverlies.

Van uitstel komt afstel

Een arbeidsongeschiktheidsverzekering is een relatief complex en weinig transparant financieel product. Het is bovendien een verzekering die samenhangt met onderwerpen waaraan je liever niet denkt: ziekte en ongelukken. Uit de gedragswetenschappelijke literatuur is bekend dat dit bijdraagt aan het uit- of afstellen van de beslissing om zo’n product aan te schaffen. Opvallend genoeg blijkt uit een rapport van toezichthouder AFM dat de meerderheid van de niet-verzekerde zelfstandigen wel heeft overwogen een AOV af te sluiten. Financieel adviseurs stellen in het rapport van AFM ook dat klanten niet bereid zijn veel tijd en geld te steken in het inwinnen van advies. Adviseurs vinden het daarnaast lastig en tijdrovend om klanten te bewegen alle benodigde informatie aan te leveren.

Te duur, afgewezen of te laat

Er is ook een groep zelfstandigen die zich wel wil verzekeren, maar die te laat is om zich aan te melden voor de vrijwillige verzekering van het UWV. Dat moet namelijk binnen dertien weken na afloop van een uitkering of dienstverband. Slechts één op de tien zelfstandigen lijkt überhaupt op de hoogte van de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting van de WIA-verzekering.

Daarnaast zijn er zelfstandigen die bij een commerciële verzekeraar een offerte hebben aangevraagd, maar de premie te hoog vonden of zijn afgewezen om hun medisch verleden. Zo wil volgens onderzoek van vakbond FNV Zelfstandigen ongeveer 10 procent van de zzp'ers zich wel verzekeren, maar zijn zij naar eigen zeggen geweigerd om hun medische voorgeschiedenis, leeftijd of zwaarte[2] van hun beroep. De vangnetverzekering die commerciële verzekeraars bieden wordt vaak als onaantrekkelijk beschouwd vanwege de lage dekking (maximaal 70 procent van het minimumloon). Bij commerciële verzekeraars geldt voor bepaalde beroepsgroepen daarnaast een eindleeftijd, meestal zestig jaar. Met de recente en toekomstige verhogingen van de AOW-leeftijd wordt het gat tussen die vaste eindleeftijd en de ingang van de pensioenuitkering steeds groter.

Uit enquêtes komt ook het beeld naar voren dat ten minste de helft van de zelfstandigen die afziet van een AOV dit doet omdat zij de premie te hoog vinden[3] (AFM; Panteia; Totta, 2015[4]; ZZP Nederland). Dit geldt vooral voor jonge zelfstandigen: 80 procent van de zelfstandigen onder de 34 jaar noemt de hoge prijs als belangrijkste reden om af te zien van een AOV.

[1] Hierbij is de overwaarde in het eigen huis, indien aanwezig, meegeteld bij het vermogen en deze wordt dus ook ingezet (verkoop). Pensioenvermogen wordt buiten beschouwing gelaten, terwijl afkoop van een lijfrente bij arbeidsongeschiktheid inmiddels is toegestaan.

[2] Formeel is beroepszwaarte géén afwijzingsgrond. Wel rekenen verzekeraars bij zware beroepen een hogere premie en een lagere eindleeftijd.

[3] Het percentage was 50 procent in de enquête van AFM en 60 procent in die van Panteia, waarbij slechts één (belangrijkste) reden kon worden gekozen. In de enquête van Totta en ZZP Nederland konden meerdere redenen worden gekozen en noemde respectievelijk 69 en 66 procent deze reden.

[4] Totta (2015). Hoe denken zelfstandigen over een arbeidsongeschiktheidsverzekering? Deelnemende organisaties: FNV Kiem, FNV Mooi, FNV Zelfstandigen, NVJ, Platform Zelfstandige ondernemers, ZZP Nederland. Rapport verkregen via FNV Zelfstandigen.

Hoe nu verder? – Kiezen of dwingen?

Zet de dalende trend van het aantal verzekerden door, dan kan dit een flink risico betekenen voor ondernemers zelf, maar ook voor verzekeraars en voor de staatskas. Want wie als zelfstandige niet is verzekerd, zal bij arbeidsongeschiktheid een zwaar beroep moeten doen op zijn persoonlijke vangnetten of op gemeenschapsgeld. Verzekeren zelfstandigen zich mondjesmaat dan is er mogelijk ook sprake van een te kleine schaal voor commerciële verzekeraars. Dit leidt tot hogere prijzen. Voor sociale verzekeringen is door economisch onderzoeksbureau SEO eerder een optimale schaal becijferd van minimaal één miljoen verzekerden, bijna vier keer zoveel als er nu zelfstandigen verzekerd zijn.

Politieke en maatschappelijke organisaties zijn het dan ook met elkaar eens dat een hogere verzekeringsgraad belangrijk is. Maar de politici en belangenbehartigers verschillen sterk van mening over hoe dit zou moeten worden bereikt. Denk aan relatief mild ingrijpen, bijvoorbeeld door het verhogen van de transparantie, het fiscaal aftrekbaar maken van advies- en onderhoudskosten of het verlengen van de aanmeldtermijn bij het UWV. Dit zal vermoedelijk leiden tot een hogere verzekeringsgraad, maar zal er niet toe leiden dat alle zelfstandigen met hoofdinkomen uit ondernemerschap zich gaan verzekeren.

Steviger ingrijpen om een significant hogere verzekeringsgraad af te dwingen loopt uiteen van het enkel toekennen van fiscale voordelen aan ondernemers die een (minimale) voorziening voor arbeidsongeschiktheid hebben getroffen, tot een verzekeringsplicht. In deze paragraaf zetten we de opties en standpunten van belanghebbenden uiteen.

Tabel 3: Beleidsopties en standpunten (politieke) partijen

Rabobank
Bron: Rabobank

Advieskosten subsidiëren

Van zelfstandigen wordt meer zelfredzaamheid verwacht dan van werknemers. Dit gaat niet alleen om het verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid, maar ook om het organiseren en financieren van pensioen en om- en bijscholing. De kwaliteit van financieel advies is daarom zeer belangrijk, en dit is een belangrijk toezichtthema voor de AFM. Maar de kosten van financieel advies worden echter gezien als een drempel voor het inwinnen van advies. Steeds meer verzekeraars bieden daarom de mogelijkheid om een AOV zonder tussenkomst van een adviseur af te sluiten met zeer lage dossierkosten, de zogeheten execution only-polissen. Dit verlaagt wellicht de drempel, maar leidt niet altijd tot de beste uitkomst voor klanten.

Een manier om financieel advies voor zelfstandigen veel goedkoper te maken is door de kosten fiscaal aftrekbaar te maken van het belastbaar inkomen of van het te betalen belastingbedrag[5]. Deze faciliteit kan jaarlijks of eens in de twee tot drie jaar worden geboden.

[5] Dit kan voor de overheid budgettair neutraal door de fiscale voordelen voor zelfstandigen iets te beperken en wellicht een (iets) hogere opbrengst van de assurantiebelasting op AOV’s. Werknemers in loondienst moeten gewoon de volle prijs blijven betalen voor financieel advies: die worden tenslotte al veel meer beschermd via WW en WIA. Overigens was in het verleden doorlopende provisie ook fiscaal aftrekbaar van de aangifte IB, terwijl de advies- en onderhoudskosten dat nu niet zijn. Hiermee worden nieuwe verzekerden benadeeld ten opzichte van degenen die eerder een verzekering afsloten.

Opinie RaboResearch

Het verlagen van de advieskosten verlaagt de drempel voor het inwinnen van financieel advies. Als deze kostenverlaging wordt gerealiseerd door het creëren van een nieuwe aftrekpost dan draagt dit niet bij aan het vereenvoudigen van het belastingstelsel. Ook is de vraag of lagere advieskosten tot een significant hogere verzekeringsgraad zullen leiden: naast de prijs van het financiële advies speelt immers ook de hoogte van de premie en de kans op uitsluiting of beperkingen een belangrijke rol bij de lage verzekeringsgraad.

Verzekeraars verplichten tot een standaardpolis

Om de transparantie en vergelijkbaarheid van polissen te verbeteren kan er ook voor worden gekozen om verzekeraars te verplichten een standaardpolis aan te bieden naast hun reguliere aanbod, waarbij de overheid bepaalt wat de dekking is. Zelfstandigen hoeven dan alleen nog de prijzen van verschillende aanbieders te vergelijken – de polisvoorwaarden zijn immers gelijk. Daardoor zou kiezen eenvoudiger moeten worden en doordat het de concurrentie vergroot zou het prijsdrukkend kunnen werken. Dit kan de verzekeringsgraad verhogen. En als meer mensen zich verzekeren dan brengt dit schaalvoordelen voor verzekeraars mee, waardoor hun kosten dalen.

Opinie RaboResearch

Een standaardpolis kan drempelverlagend werken en beperkt de keuzevrijheid van ondernemers niet. Het is zinvol om meer standaardpolissen aan te bieden: voor beroepsarbeidsongeschiktheid, passende arbeid en gangbare arbeid. Maar ook bij een standaardpolis zal de klant advies moeten inwinnen. Want een standaardproduct is niet altijd passend voor de klant en dat sluit niet goed aan op de eisen die de AFM stelt aan financieel advies. Evaluatie zal moeten uitwijzen of deze maatregel de verzekeringsgraad voldoende doet toenemen, maar wij verwachten van niet.

Verbeteren toegankelijkheid WIA-verzekering van UWV

In het verleden hebben de SER en Kamerleden van D66 en VVD al gepleit voor het verlengen van de aanmeldtermijn van dertien weken voor de vrijwillige WIA-verzekering bij het UWV en het toegankelijk maken van deze verzekering voor zelfstandigen die niet eerder in loondienst hebben gewerkt. In haar programma voor de afgelopen Tweede Kamerverkiezingen pleit ook de SP hiervoor (D66 en VVD noemden het onderwerp niet in hun verkiezingsprogramma’s).

Opinie RaboResearch

Veel startende ondernemers zijn zich niet bewust van deze optie, en ook niet van de deadline die erbij hoort. De aanmeldtermijn verlengen zal vermoedelijk leiden tot een hogere verzekeringsgraad, vooral onder diegenen die door hun medische verleden worden afgewezen bij een commerciële verzekeraar, of er door hun beroep of leeftijd hoge premies moeten betalen. Het UWV zal dan ook waarschijnlijk vooral de slechte risico’s verzekeren. Broekzak-vestzak, want de kosten van niet-verzekerde arbeidsongeschiktheid worden nu ook al deels door de maatschappij betaald. Met een UWV-verzekering[6] hebben ondernemers die arbeidsongeschikt raken in elk geval nog enige tijd premie bijgedragen. De verzekeringsgraad zou verder kunnen worden verhoogd door een automatische aanmelding met een opt-out-mogelijkheid. Gebruikmaken van zo’n opt-out en later alsnog terugkeren moet worden ontmoedigd, bijvoorbeeld door een extra lange wachttijd of ‘inhaalpremie’. Er moet worden voorkomen dat mensen zich aanmelden vlak voordat ze arbeidsongeschikt dreigen te raken (denk aan ziekte wegens een burn-out). De vangnetverzekeringen van de commerciële verzekeraars hebben in dit scenario geen rol meer.

Zie voetnoot hier [6].

[6] De dekking is gebaseerd op het inkomen, met een maximum (zie tabel 1).

Fiscale voordelen voorwaardelijk maken

In dit scenario, eerder bepleit door hoogleraar arbeidsrecht Ferdinand Grapperhaus, bepaalt iedereen voor zichzelf of een arbeidsongeschiktheidsverzekering wenselijk is, en of hij deze bij het UWV of een commerciële verzekeraar wil afsluiten. Maar zonder verzekering, geen fiscale voordelen zoals de ondernemersaftrek.

Opinie RaboResearch

De combinatie met fiscale aftrek komt neer op een stevige prikkel zonder dat het een verplichting wordt waardoor een veel groter deel van de zelfstandigen waarschijnlijk zal kiezen om zich te verzekeren. Dit is controleerbaar door de fiscus. Zo kan de verzekerde zijn premie opvoeren als aftrekpost of kunnen verzekeraars verplicht worden door te geven wie is verzekerd[7], vergelijkbaar met hoe banken verplicht zijn de saldi van rekeninghouders doorgeven. De reikwijdte van deze maatregel is beperkt tot ondernemers die in aanmerking komen voor fiscale voordelen als de zelfstandigenaftrek en mkb-winstvrijstelling.

Zo’n maatregel heeft geen consequenties voor de groep die te weinig uren werkt of voor zelfstandigen met een BV[8]. De maatregel kan ertoe leiden dat meer zelfstandigen een BV oprichten. Daarom zouden fiscale voordelen ook voor ondernemers met een BV mede afhankelijk moeten worden van het hebben van een AOV, om te voorkomen dat een grote groep zelfstandigen nog steeds kan profiteren van een gunstig fiscaal regime zonder zich te verzekeren. Het afhankelijk maken van fiscale voordelen als de ondernemersaftrek kan ook bijdragen aan het verkleinen van de verschillen tussen zzp’ers mét verzekering, zzp’ers zonder verzekering en werknemers in loondienst. Eventueel kan een uitzondering worden gemaakt voor ondernemers met een aanzienlijk box 3-vermogen.

Nadeel van deze optie is wel dat er mogelijk een groep zelfstandigen is in risicovolle beroepen wie de premie van een AOV hoger is dan het potentiële verlies van fiscale voordelen, zodat zij zich wellicht alsnog niet verzekeren.

Zie voetnoot hier [7], [8].

[7] Verzekeraars zijn op dit moment al verplicht de uitbetaalde uitkering door te geven.

[8] Een ondernemer met een BV heeft geen ondernemersaftrek, maar valt onder het regime van de vennootschapsbelasting.

Zelfstandigen verplichten een basis-AOV af te sluiten

CDA, PvdA[9], GroenLinks en ChristenUnie zijn voorstander van een verplichte basis-AOV. In zo’n basis-AOV zijn de dekking en premiehoogte (als percentage van het inkomen) voor alle deelnemers gelijk. Bij PvdA, GroenLinks en ChristenUnie gaat het om een collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering op minimumniveau, speciaal voor zzp’ers. Bij het CDA en de Algemene Werkgeversvereniging Nederland (AWVN) gaat het nadrukkelijk om een regeling die gelijk is voor werknemers en zelfstandigen.

[9] De PvdA was hierover in haar verkiezingsprogramma overigens weinig expliciet en schrijft dat zzp’ers ‘zich kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid op basis van onderlinge solidariteit’. In het verleden heeft de PvdA zich echter wel duidelijk uitgesproken voor een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Opinie RaboResearch

In een verplichte basisverzekering wordt het verschil in loonkosten tussen werknemers en zelfstandigen kleiner. Dit zou schijnzelfstandigheid en concurrentie via sociale zekerheid kunnen tegengaan. Bijkomend voordeel is risk pooling, zodat het mogelijk is om voor iedere verzekerde hetzelfde percentage premie te rekenen, ongeacht beroepsrisico of leeftijd.

Uit de literatuur blijkt het complex om te bepalen wat de voorwaarden en premie van een basis-AOV zouden moeten zijn. Denk aan het bepalen van het arbeidsongeschiktheidscriterium (beroepsarbeidsongeschiktheid, passende arbeid of gangbare arbeid). Bij een uitgebreide dekking is een basis-AOV duurder dan een individuele verzekering. Bovendien bestond in de periode 1998-2004 al een verplichte basisverzekering, de Wet Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (WAZ)[10]. Deze had volgens belangenorganisatie MKB-Nederland en een politieke meerderheid een slechte prijs-kwaliteitverhouding. Daarentegen is de arbeidsmarkt sindsdien veranderd, met een aanzienlijk hoger aandeel zzp’ers dan ten tijde van de afschaffing van de WAZ. Om dubbel verzekeren te voorkomen, zou een uitzondering moeten worden gemaakt voor zelfstandigen die het grootste deel van hun inkomen verdienen met een baan in loondienst. Via dat werk zijn zij immers al verzekerd.

Zie voetnoot hier [10].

[10] De WAZ kende een inkomensafhankelijke premie en bood een uitkering van maximaal 70 procent van het minimumloon, met een wachttijd van twaalf maanden. De premie in 2003 bedroeg 8,8 procent over het loon tussen 13.160 en de 38.118 euro. De maximale premie was dus jaarlijks 2.196 euro.

Conclusie

Dat slechts iets meer dan een kwart van de zelfstandig ondernemers in Nederland zichzelf heeft verzekerd voor de kosten van arbeidsongeschiktheid, betekent een flinke opgave voor een nieuw kabinet. Want die lage, en dalende verzekeringsgraad kan leiden tot hoge individuele en maatschappelijke kosten. Bovendien is er op de arbeidsmarkt een ongelijk speelveld ontstaan op tussen zelfstandigen die wél voorzieningen treffen voor ziekte en arbeidsongeschiktheid en zelfstandigen die dat niet doen. Naar ons idee is overheidsingrijpen om de verzekeringsgraad te verhogen dus wenselijk. Dit kan op verschillende manieren, hoewel we verwachten dat zachte maatregelen als het verlengen van de vrijwillige aanmeldtermijn bij het UWV geen grote impact zullen hebben op het aantal zelfstandigen dat zichzelf verzekert. Maar of een verplichte basisverzekering (WAZ 2.0) dan wel het antwoord is, of dat hiervoor fiscale prikkels moeten worden gebruikt, dat is aan de politiek.