Onderzoek
Meer spaargeld door betere spaargewoonten en meer zelfbeheersing
Psychologische factoren kunnen sparen in de weg staan. Spaarmethoden zoals periodiek en automatisch sparen of kleine drempels inbouwen om bij geld te komen vergroten de kans op meer spaargeld.
In het kort
Waarom is sparen moeilijk?
Voor veel mensen is sparen[1] lastig: 43 procent van de Nederlanders geeft aan sparen moeilijk te vinden (Nibud, 2018). Om dit verder te onderzoeken heeft Rabobank in september een enquête laten uitvoeren door PanelWizard onder een representatieve groep van 1.019 Nederlanders tussen de 20 en 45 jaar. Daaruit blijkt dat bijna een derde van deze groep over het algemeen genomen niet spaart (figuur 1). Sociaaleconomische factoren zoals inkomen en opleidingsniveau spelen hierbij uiteraard een rol (RaboResearch, 2018). Maar er is meer aan de hand. Want zo’n 14 procent van de huishoudens tussen de 20 en 45 jaar met een inkomen van 5.000 euro per maand of meer, en 13 procent van de hoogopgeleiden, heeft minder dan 3.000 euro spaargeld. Zij zitten daarmee onder de minimale financiële buffer die het Nibud adviseert voor een alleenstaande op bijstandsniveau.
Psychologische factoren verklaren ook een deel van de verschillen tussen huishoudens. Zo is er zelfbeheersing nodig om te sparen (Thaler & Shefrin, 1981). Van nature zijn mensen namelijk meer gericht op het heden dan op de toekomst (Laibson, 1997). Hierdoor ontstaat er een conflict tussen doelen voor de korte termijn, zoals het geluksgevoel dat ontstaat door de aanschaf van een paar mooie hakken, en spaardoelen voor de lange termijn, zoals het kopen van een huis. Om een spaarpot op te bouwen moeten consumenten dit soort verleidingen dus met enige regelmaat weerstaan. Wetenschappelijk onderzoek wijst dan ook uit dat mensen met meer zelfbeheersing inderdaad meer sparen (Strömback, Lind, Skagerlund, Västfjäll & Tinghög, 2017).
[1] ‘Sparen’ wordt hier gebruikt als dat deel van het beschikbare inkomen dat niet direct wordt geconsumeerd, en niet het aflossen van de hypotheek of sparen voor het pensioen in de tweede pijler.
Faciliteer sparen door verminderen vereiste zelfbeheersing bij spaarbeslissingen
Mensen die (meer) willen sparen, kunnen er dus baat bij hebben als er minder zelfbeheersing nodig is bij het nemen van de spaarbeslissing. Als sparen een gewoonte is, dan is de beslissing om te sparen al min of meer genomen en wordt, bijvoorbeeld, een regelmatige overboeking gedaan zonder er veel bij na te denken (Loibl, Kraybill & Wackler Demay, 2011). Ook gebruiken sommige huishoudens spaarmechanismen die helpen bij het uitoefenen van zelfbeheersing zoals automatisch sparen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat dergelijke spaargewoontes en zelfbeheersingsmechanismen kunnen helpen bij het opbouwen van spaargeld (Rha, Montalto & Hanna, 2006; Ashraf, Karlan & Yin, 2005; Loibl et al., 2011).
Uit onze enquête blijkt dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de manieren waarop mensen sparen en veel mensen sparen op meer dan één manier. Een redelijk grote groep spaart periodiek handmatig (40 procent), bijvoorbeeld elke maand, en periodiek automatisch (43 procent, tabel 1). Iets meer dan een derde spaart af en toe een bedrag en iets minder dan een derde spaart door onregelmatige financiële meevallers opzij te leggen. Verder sparen verreweg de meeste mensen van de 20- tot 45-jarigen die sparen, namelijk 86 procent, door gebruik van een spaarrekening (tabel 2). Andere spaarmogelijkheden worden veel minder vaak genoemd, met contant (24 procent) op de tweede en een spaarrekening die niet is gekoppeld aan een betaalrekening (18 procent) op de derde plek.
Uit een statistische analyse van onze enquête blijkt dat spaargewoonten en een aantal spaarmethoden een significante relatie hebben met de hoogte van het spaargeld. Met een geordende logistische regressieanalyse hebben we de samenhang tussen de hoogte van het spaargeld (discreet, in categorieën) van huishoudens en spaargewoonten en een aantal zelfbeheersingsmechanismen in kaart gebracht[2]. We controleren voor sociaaleconomische factoren als huishoudinkomen, leeftijd, gezinssamenstelling en opleidingsniveau. Ook nemen we de effecten van andere psychologische factoren mee, zoals spaardoelen en financiële planningshorizon. Van deze laatste twee bespreken we de resultaten in een toekomstige publicatie.
In figuren 2 en 3 staan de odds ratio’s van de voorspellende variabelen en de significantieniveaus. Odds ratio’s van een geordende logistische regressie kunnen als volgt worden geïnterpreteerd: voor een toename van één unit in de voorspellende variabele, zoals inkomen, neemt de kans op meer spaargeld toe/af met de odds ratio, alle andere variabelen constant houdend. Een odds ratio boven 1 betekent een positieve samenhang en een odds ratio tussen 0 en 1 een negatieve. Als het 95-procent betrouwbaarheidsinterval volledig onder of boven de 1 ligt, dan is met 95 procent zekerheid te zeggen dat er een negatieve dan wel positieve relatie bestaat tussen de onafhankelijk en afhankelijke variabele.
Eerder beschreven we al dat sociaaleconomische variabelen het spaargedrag gedeeltelijk kunnen verklaren (RaboResearch, 2018). Uit de regressieanalyse blijkt dat het inkomen van huishoudens en het opleidingsniveau van de respondenten positief significant samenhangt met de hoogte van het spaargeld. Vergeleken met respondenten met een netto huishoudinkomen van 5.000 euro of meer, hebben respondenten met een inkomen tussen 1.000 en 2.000 euro en tussen de 2.000 en 3.000 euro een drie keer zo kleine kans om meer spaargeld te hebben. En vergeleken met degenen met een inkomen tussen 3.000 en 4.000 euro is de kans bijna twee keer zo groot. Ook hebben hoogopgeleiden een significant grotere kans om meer spaargeld te hebben dan laagopgeleiden. De leeftijd en de huishoudsamenstelling van de respondenten hadden geen significante relatie met de hoogte van het spaargeld.
[2] Met deze analyse is het mogelijk om vast te stellen of er een verband is tussen de hoogte van het spaargeld en verschillende factoren, maar het is niet mogelijk om iets te zeggen over de causaliteit van deze relaties. Voor de geordende logistische regressieanalyse worden de deelnemers van wie het antwoord ontbreekt voor de hoogte van het spaargeld en degenen die op jaarbasis niet sparen buiten beschouwing gelaten. Dit laatste is omdat aan hen de vervolgvragen over spaarwijze en spaarmogelijkheden niet zijn gesteld. Hierdoor is N = 778 voor de analyses over de hoogte van het spaargeld.
Spaargewoonten maken sparen gemakkelijker
Degenen die handmatig periodiek een flexibel bedrag sparen hebben een significant grotere kans om meer spaargeld te hebben, alle andere variabelen inclusief inkomen constant houdend (figuur 2). Er is ook een positief verband tussen periodiek handmatig een vast bedrag sparen en de hoogte van het spaargeld, maar dat is niet significant. Door een handeling regelmatig uit te voeren, kan dit een gewoonte worden. Bij een gedraging die een gewoonte is geworden, is minder zelfbeheersing en mentale inspanning nodig omdat de beslissing in feite al is genomen (Baumeister, 2002). Als sparen een gewoonte is, leggen mensen geld gemakkelijker opzij en gaat sparen zonder dat er actief over wordt nagedacht (Baumeister, 2002, Loibl et al., 2011). Onderzoek van Loibl et al. wijst uit dat mensen meer sparen naarmate de spaargewoonten sterker zijn ontwikkeld. Andersom geldt ook dat voor de mensen waarvoor niet-sparen een gewoonte is, dit als een drempel werkt voor het spaargedrag.
Automatisch sparen als zelfbeheersingsmechanisme
Er is een positieve relatie tussen periodiek automatisch een vast bedrag sparen en de hoogte van het spaargeld: mensen die automatisch sparen, hebben een significant hogere kans om meer spaargeld te hebben. Door automatisch geld over te laten boeken, vermijden mensen dat ze elke maand een bewuste spaarkeuze moeten maken. Er hoeft slechts eenmalig een spaarbeslissing te worden genomen en er is geen zelfbeheersing nodig op het moment dat het spaargeld wordt overgeboekt. Daarmee faciliteert deze spaarmethode het spaargedrag (Rabinovich & Webley, 2006).
(Kleine) drempel om aan het spaargeld te komen als zelfbeheersingsmechanisme
Een andere methode die huishoudens helpt bij het uitoefenen van zelfbeheersing is het creëren van een (kleine) drempel om aan het eigen spaargeld te komen, waardoor het lastiger is om het spaargeld direct uit te geven. Hiermee weerhoud deze spaarmethode mensen er van om geld over te boeken voor een impulsieve aankoop, waardoor een (korte) afkoelperiode ontstaat. We hebben het effect van dit soort (kleine) drempels onderzocht met drie spaarmethoden: sparen op een spaarrekening die niet is gekoppeld aan een betaalrekening, sparen op een rekening met een vaste looptijd en sparen door te beleggen. Uit de geordende logistische regressieanalyse blijkt dat ze alle drie significant positief samenhangen met de hoogte van het spaargeld van huishoudens (figuur 3).
Het spaargeld op een spaarrekening met een vaste looptijd is uiteraard minder liquide dan spaargeld op een betaalrekening of op een spaarrekening waarop het spaartegoed direct opvraagbaar is. De precieze voorwaarden verschillen per bank en per product, maar vaak kan geld alleen eerder worden opgenomen tegen kosten of voor specifieke doeleinden. Ashraf, Karlan & Yin (2005) vonden in een veldexperiment in de Filipijnen dat mensen die ervoor kozen om hun spaargeld vast te zetten totdat ze een zelf vastgesteld doel hadden bereikt (bepaald geldbedrag of een bepaalde datum, bijvoorbeeld kerst), na een jaar meer hadden gespaard dan de controlegroep. Ook vermogen in beleggingen kan niet direct worden gebruikt om betalingen mee te doen; daarvoor moeten ze eerst worden verkocht.
Het effect van een (kleine) drempel bij beleggingen en deposito’s met een vaste looptijd kan in onze onderzoeksopzet niet volledig worden geïsoleerd, omdat de keuze voor een spaarmethode waarschijnlijk samenhangt met de hoogte van het spaargeld. Wie al voldoende spaargeld heeft als financiële buffer voor een schok in de inkomsten of uitgaven, gaat wellicht op zoek naar een hoger verwacht rendement. Dat betekent dat zij waarschijnlijk bereid zijn om een deel van hun spaargeld langer vast te zetten of te beleggen (Lunt & Livingstone, 1991) in minder liquide en/of riskantere activa. Het is vanuit standaard financiële theorie dan ook goed te verklaren dat er in onze enquêtedata een significant verband is tussen het hoogte van het spaargeld en het gebruiken van termijndeposito’s en beleggingen (zelfs na het controleren van inkomen en een reeks andere factoren).
Alleen bij een spaarrekening die niet is gekoppeld aan de betaalrekening kunnen we stellen dat liquiditeit en risico dicht bij die liggen van een rekening die wel is gekoppeld. Het verschil is vooral dat er een kleine additionele administratieve drempel is om geld over te boeken. Daarom is het opvallend dat sparen op een spaarrekening die niet is gekoppeld aan een betaalrekening een significant positieve relatie heeft met de hoogte van het spaargeld.[3] Bij deze spaarmethode kunnen we het effect van een (kleine) drempel dus beter isoleren en identificeren. Daarom achten wij het plausibel dat dit effect een rol speelt in de hogere spaartegoeden bij alle producten waar er een drempel is om geld naar de betaalrekening te krijgen, waaronder termijndeposito’s en (minder liquide) beleggingen.
[3] Het positieve effect voor sparen op een spaarrekening die niet is gekoppeld aan een betaalrekening is even groot en significant als we de respondenten met meer dan 100.000 euro spaargeld uit de analyse laten en lijkt dus niet samen te hangen met het depositogarantiestelsel (DGS). Dit Europese stelsel garandeert namelijk het geld van burgers tot 100.000 euro per rekeninghouder per bank, mocht de bank failliet gaan. Mensen met meer dan 100.000 euro spaargeld hebben daarom een prikkel om het resterende bedrag op een spaarrekening bij een andere bank te zetten.
Contant sparen verkleint de kans op meer spaargeld
Een laatste opvallende uitkomst is dat contant sparen een negatieve significante relatie heeft met de hoogte van het spaargeld: de kans op meer spaargeld neemt af als huishoudens contant sparen. Deze uitkomst is wel minder robuust dan de andere bovengenoemde resultaten, want zodra we degenen die thuis wonen of degenen diemeer dan 100.000 euro spaargeld weglaten, is de uitkomst nog maar marginaal significant.
Conclusie
Uit eerder onderzoek van RaboResearch blijkt dat ruim een derde van de Nederlanders tussen de 20 en 45 jaar minder dan 3.000 euro spaargeld heeft en uit onderzoek van Nibud blijkt dat ruim 20 procent van de Nederlanders helemaal geen spaargeld heeft. Beide groepen zijn hierdoor kwetsbaar voor schokken in het inkomen of de uitgaven. Spaargeld is niet alleen belangrijk om de financiële weerbaarheid op korte termijn te vergroten, maar kan ook worden aangewend voor langeretermijndoelen. Denk aan om- of bijscholing om een gunstige positie op de arbeidsmarkt te waarborgen, en daarmee financiële weerbaarheid op lange termijn. Maar ook de aanschaf van een huis of de studie van kinderen kunnen doelen zijn waar spaargeld voor nodig is.
Nederland als land spaart relatief veel vanwege onder meer het verplichte pensioensparen. Het is daarom economisch gezien niet nodig dat Nederlandse huishoudens collectief nog meer sparen (RaboResearch, 2018). Wel is het voor veel huishoudens wenselijk om meer vrij beschikbare spaartegoeden te hebben. Dit kan worden bereikt door hervormingen in het pensioensysteem, zoals het ontschotten tussen het huizen- en pensioenvermogen en meer maatwerk te bieden in de pensioenopbouw. Pensioenhervormingen zijn door het klappen van de gesprekken over het pensioenakkoord in november 2018 echter uiterst onzeker.
Huishoudens die zelf (meer) willen sparen kunnen gebaat zijn bij aanpassingen in hoe ze sparen. Onze analyse laat zien dat door van sparen een gewoonte te maken, door automatisch te sparen en door een (kleine) drempel in te bouwen voor het gebruik van spaargeld de kans toeneemt dat een huishouden meer spaargeld heeft.
Referenties
Ashraf, N., Karlan, D., & Yin, W. (2006). Tying Odysseus to the Mast: Evidence From a Commitment Savings Product in the Philippines. The Quarterly Journal of Economics, 121, 635-672.
Baumeister, R. F. (2002). Yielding to Temptation: Self-Control Failure, Impulsive Purchasing, and Consumer Behavior. The Journal of Consumer Research, 28, 670-676.
Cole, S., Sampson, T., & Zia, B. (2011). Prices or knowledge? What drives demands for financial services in emerging markets? Journal of Finance, 66, 1933-1967.
Laibson, D. (1997). Golden Eggs and Hyperbolic Discounting. The Quarterly Journal of Economics, 112, 443-478.
Loibl, C., Kraybill, D. S., & Wackler Demay, S. (2011). Accounting for the role of habit in regular saving, Journal of Economic Psychology, 32, 581-592.
Lunt, P. K., & Livingstone, S. M. (1991). Psychological, social and economic determinants of saving: Comparing recurrent and total savings. Journal of Economic Psychology, 12, 621-641.
Lusardi, A. (2008). Household Saving Behavior: The Role of Financial Literacy, Information, and Financial Education Programs. NBER Working Paper, 1-44.
Rabinovich, A., & Webley, P. (2006). Filling the gap between planning and doing: Psychological factors involved in the successful implementation of saving intention.
Rha, J. Y., Montalto, C. P., & Hanna, S. D. (2006). The Effect of Self-Control Mechanisms on Household Saving Behavior. Financial Counseling and Planning, 17, 3 – 16.
Strömback, C., Lind, T., Skagerlund, K., Västfjäll, D, & Tinghög, G. (2017). Does self-control predict financial behaviour and financial well-being? Journal of Behavioral and Experimental Finance, 14, 30-38.
Thaler, R. H., & Shefrin, H. M. (1981). An Economic Theory of Self-Control. Journal of Political Economy, 392-406.