Onderzoek
Verschillende welvaartsindicatoren, andere welvaart?
Het BBP is een slechte maatstaf voor welvaartsontwikkeling en is daarvoor ook nooit bedoeld. De afgelopen jaren zijn er verschillende alternatieve welvaartsmaatstaven geconstrueerd. In deze special vergelijken we de verschillende alternatieven.
In het kort
Deze Special is geschreven door Isabel Meinema en Hans Stegeman.
Samenvatting
Het BBP is een slechte maatstaf voor welvaartsontwikkeling en is daarvoor ook nooit bedoeld. In de praktijk wordt er echter in beleid wel vaak op economische groei gestuurd als was het (brede) welvaart. De afgelopen jaren zijn er verschillende alternatieven voor het Bruto Binnenlands Product geconstrueerd. Deze alternatieven verschillen in de factoren die zij meenemen om welvaart te meten. Wanneer er economische, ecologische én sociale factoren worden meegenomen, spreek je van duurzame vooruitgang. Tot nu toe ontbreekt een systematische vergelijking van de huidige beschikbare indicatoren. We doen dit in deze Special op twee manieren: door de uitkomsten van verschillende openbaar beschikbare indicatoren voor vooral de Westerse landen met elkaar te vergelijken en door de ontwikkeling van een aantal indicatoren per land over de tijd te analyseren.
Onze analyse laat zien dat BBP per capita voor de vergelijking van Westerse landen nog niet eens zoveel verschilt van een aantal brede welvaartsindicatoren. Deze indicatoren meten echter niet altijd duurzame groei. Wanneer de ecologische component in deze indicatoren een belangrijker gewicht krijgt, worden de verschillen in rangordening van de landen groter.
Voor de ontwikkeling over de tijd geldt een ander verhaal. Economische groei afgemeten aan de ontwikkeling van het BBP per capita vertoont nauwelijks correlatie met de ontwikkeling van brede welvaartsindicatoren. Dit is een aanwijzing dat een alternatieve welvaartsindicator in ieder geval andere informatie geeft dan BBP per capita, en dat sturen op economische groei niet automatisch een verhoging van welvaart en welzijn inhoudt.
BBP meet geen welvaart
Wanneer wordt gesproken over een toename van de welvaart, gaat het meestal om een toename van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Het BBP is echter enkel en alleen een meting van inkomens-, productie- en bestedingsstromen. Hiervoor was het ook bedoeld door de grondlegger van het systeem van Nationale Rekeningen en daarmee van het BBP zoals we dat nu kennen, Simon Kuznets (1934). Maar iedereen die de definitie van BBP uitpluist snapt dat dit niet gelijk is aan een breed welvaarts- of welzijnsbegrip. Ook Simon Kuznets deed dat al.
Zowel academici als politici maken zich al vanaf het einde van de jaren zestig druk om de beperkingen van het begrip economische groei, met als meest prominente bijdrage het boek van de Club van Rome (Meadows et al., 1972). In de afgelopen jaren heeft onderzoek naar subjectieve geluksbeleving (bijvoorbeeld Layard, 2005) als ook het rapport van de commissie Stiglitz et al. (2009) in opdracht van de Franse regering het denken over bredere welvaart weer nadrukkelijker op de kaart gezet.
De beperkingen van het BBP als welvaartsmaatstaf zijn daarbij inmiddels voldoende gedocumenteerd (Coyle, 2014; Karabell, 2014).
Ten eerste meet het BBP alleen marktproductie, dat wil zeggen alleen productie die tegen marktprijzen wordt verhandeld. Daardoor ontbraken altijd al huishoudproductie en andere niet-marktactiviteiten. Voorts is de kwaliteitsverbetering van producten hiermee lastig te meten en brengt ook de verdienstelijking van de economie meetproblemen met zich mee. Innovatie zorgt bovendien voor nog grotere uitdagingen bij het meten van marktprijzen. De deeleconomie zorgt ervoor dat consumenten steeds meer met elkaar handelen. Dit is niet of nauwelijks in BBP-termen te vatten, maar behoort wel tot de economische activiteit. Daarnaast hebben steeds meer informatieproducten marginale kosten van nul. Dit leidt tot meetproblemen qua BBP, zodat het consumentensurplus en BBP steeds verder uit elkaar lopen.
Ten tweede worden voorraden, of kapitaalsvormen, niet meegenomen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om natuurlijke hulpbronnen, menselijk, sociaal en economisch kapitaal. Zowel het opbouwen en vernietigen ervan als de waarde van de voorraden zelf blijft buiten het zicht van BBP.
Ten derde wordt de verdeling van het inkomen niet meegenomen. Daarbij gaat het zowel om sectoren binnen een economie (huishoudens, bedrijven en overheid) als de verdeling binnen deze sectoren. Zo scoort Nederland met betrekking tot het BBP per capita relatief hoog, maar ligt het besteedbare huishoudinkomen van Nederland aanzienlijk lager (Legierse, 2015). Deze opsomming is niet uitputtend, maar geeft wel een indicatie voor de uitdagingen van werken met het BBP.
Een beperkte, maar lang bruikbare maatstaf
Het meten van het BBP lijkt dus in veel opzichten niet op het meten van brede welvaart. De ontwikkeling van zaken die ook relevant zijn voor de gemiddelde burger, zoals inkomensontwikkeling, levensverwachting, gezondheid, onderwijs et cetera, correleerde echter lange tijd wel met de ontwikkeling van het BBP. Voorbeelden van een aantal historische reeksen zijn te zien in figuur 1[1]. Zo is de ontwikkeling van de levensverwachting tot ongeveer 2001 vrijwel gelijk aan die van het BBP per capita, waarna de levensverwachting een stuk harder stijgt. Ook het aantal vakanties lijkt de laatste tijd minder te correleren met het BBP per capita, hoewel dit lange tijd juist wel het geval was.
[1] Variabelen in de grafiek:
- Gediplomeerden en afgestudeerden, HBO-voltijd
- Totaal aantal vakanties (delen door de bevolking)
- Levensverwachting bij de geboorte in jaren
- BBP per capita, constante prijzen, 2005, USD
Ditzelfde verloop van de levensverwachting en het BBP per capita is te zien voor bijvoorbeeld Duitsland, Italië, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk in figuren 2 tot en met 5. Hieruit blijkt dat beide reeksen tot ongeveer 1990–2000 toenamen, maar daarna blijft de levensverwachting in alle weergegeven landen stijgen terwijl het BBP per capita stagneert.
Een toename van het BBP brengt meestal eerst een toename van de welvaart met zich mee. Er is echter een punt waarop een stijging van het BBP niet opweegt tegen een toename in negatieve externaliteiten zoals een ecologische achteruitgang of meer inkomensongelijkheid (Costanza et al., 2009). Zeker in rijkere, meer ontwikkelde landen zegt het BBP dus steeds minder over de welvaart in een land. Er zijn activiteiten die zorgen voor een stijging van het BBP, terwijl ze op de lange termijn juist slecht zijn voor de welvaart in een land. Ook zijn er activiteiten of ontwikkelingen te bedenken die bijdragen aan de welvaart, maar niet zijn opgenomen in het BBP, zoals vrijwilligerswerk of een hogere levensverwachting. Dit zijn slechts een paar voorbeelden van de problemen die het BBP als indicator voor welvaart met zich meebrengt[2].
Maar zo lang BBP per capita sterk correleert met andere dimensies van welzijn, is er geen probleem. Bovenstaande figuren illustreren dat dat niet altijd zo is. Rijpma (2014) vindt op basis van een samengestelde welvaartsindicator over een veel langere periode (1820-2000) voor een zeer uitgebreide set van landen dat BBP per capita vooral voor rijkere landen in de laatste jaren achterblijft bij die bredere index.
[2] Zie voor uitgebreidere beschouwingen over het BBP en de tekortkomingen bijvoorbeeld:
- Coyle, D. (2014). A brief and affectionate history of GDP. Princeton: Princeton University Press.
- Philipsen, D. (2015). The Little Big Number: How GDP Came to Rule the World and What to Do about It. Princeton University Press: New York.
- Karabell, Z. (2014). The Leading Indicators: A Short History of the Numbers that Rule Our World. Simon & Schuster: New York.
- Fioramonti. L. (2013). Gross Domestic Problem. The Politics behind the World’s most Powerful Number. Zed Books: Londen.
De beleidsdominantie van economische groei
Een niet-perfecte maatstaf voor vooruitgang hoeft op zichzelf niet erg te zijn. Zo lang in de afweging van beleid maar meer zaken worden meegenomen dan economische groei kan de maatschappij daar prima mee uit de voeten. Maar daar heeft de afgelopen decennia een behoorlijke wijziging in plaatsgevonden. In de jaren vijftig waren de doeleinden voor sociaaleconomisch beleid vooral gericht op werkgelegenheid, stijging van het inkomen en een rechtvaardige verdeling ervan en prijsstabiliteit (SER, 1951, 1956).
In Nederland zijn de woorden ‘economische groei’ pas in 1992 verschenen als onderdeel van de doelstellingen voor sociaaleconomisch beleid (SER, 1992). Dat was ook de tijd waarin de convergentiecriteria voor het toetreden tot de EMU van steeds groter belang werden. Een groot deel van het budgettaire institutionele raamwerk van de eurozone is gebouwd op het begrip BBP: EMU-saldo en -schuld worden berekend als percentage van het BBP en een beleidsagenda vooral gericht op economische groei wordt tegenwoordig gezien als de heilige graal. Gevolg hiervan is dat economische groei en BBP de afgelopen decennia ook in de media alleen maar belangrijker zijn geworden, terwijl het gebruik van de term welvaart juist is gedaald. Zo is in figuur 6 te zien dat het gebruik van de term economische groei nog niet zo lang bestaat. Op basis van de boeken die door Google zijn gescand, geeft de figuur weer in welk percentage van de boeken de gezochte term voorkwam. Voor 1950 bestond economische groei (economic growth) nog niet. Pas na 1950 kwam de term steeds meer in zwang. Het omgekeerde geldt voor welzijn (prosperity).
Groene groei en duurzame ontwikkeling
Ook het idee dat beleid zou moeten zijn gericht op economische groei is al decennialang bekritiseerd. De brede welvaart van individuen, ook wel het welzijn van mensen genoemd, omvat veel meer factoren dan het BBP. Een voorbeeld hiervan is de bovengenoemde levensverwachting, maar ook gezondheid en inkomensgelijkheid, de kwaliteit van de leefomgeving, vrije tijd en opleidingsniveau zijn niet opgenomen in het BBP. Daarnaast verschilt het per individu in welke mate deze factoren belangrijk zijn. Welvaart is dus een veel breder begrip dan alleen economische groei, waarbij tal van factoren een rol kunnen spelen. Als alternatieven voor economische groei worden nu twee kandidaten naar voren gebracht: groene groei en duurzame ontwikkeling (OESO, 2011; Brundtland, 1987). Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoeften van de huidige generatie (in de zin dat zij voldoende kwaliteit van leven oplevert), zonder dat daarmee de behoeften van toekomstige generaties in gevaar worden gebracht. Duurzame groei kan worden omschreven als een situatie waarin de economische activiteit toeneemt, terwijl de kwaliteit van de leefomgeving en het sociale welzijn gelijk blijven of ook toenemen. Behalve naar duurzame groei wordt er ook veel onderzoek gedaan naar groene groei, dat wil zeggen economische groei waarbij de grenzen van de draagkracht van de aarde worden gerespecteerd en er geen uitputting van grondstoffen plaatsvindt. Doordat in deze definitie geen rekening wordt gehouden met sociale aspecten, kan groene groei gepaard gaan met een afname van duurzame groei. Voor de welzijnsbeleving van mensen is zowel de ecologische als de sociale dimensie van belang (Stiglitz et al., 2009).
Alternatieven voor het BBP
De decennialange discussie over de beperkingen van het BBP heeft inmiddels ook een waslijst aan alternatieven opgeleverd. Deze verschillen in doelstelling, empirische degelijkheid, mate van objectiviteit en praktische toepasbaarheid.
Belangrijk is dat eerst wordt vastgesteld wat er gemeten dient te worden. Figuur 7 geeft schematisch weer wat er zoal kan worden gemeten als het gaat om een breder welvaartsbegrip. Het BBP meet de goederen- en dienstenstromen (“0” in figuur 7). Om welzijn te meten dient er echter ook een vorm van subjectiviteit te worden ingevoegd, zodat niet alleen consumptie maar ook de perceptie ervan wordt gemeten, ingegeven door bijvoorbeeld cultuur en beleid (“i” in figuur 7).
Een andere aanpak is om niet de productie of het werkelijk ervaren welzijn te meten, maar de mogelijke productie op basis van wat er in de samenleving aanwezig is: het meten van de voorraden op basis waarvan welvaart kan worden genoten, er vanuit gaande dat individuen de vrijheid hebben om zelf activiteiten en situaties te kiezen. Dat doet de zogenaamde capability-approach (“ii” in figuur 7). Doordat de voorraden centraal staan, ontkom je aan een oordeel over wat het gebruik van de voorraden voor een welzijn genereert. In de praktijk is dit probleem echter niet weg: de waardering van voorraden heeft vaak een directe link met vigerende marktprijzen en dus de economische waardering op dat moment.
Ook moet worden afgevraagd in hoeverre de houdbaarheid van de genoten welvaart een rol speelt. Wanneer je deze meeneemt door een aangepaste berekening van het BBP te maken, waarbij je bijvoorbeeld corrigeert voor de natuurlijke voorraden, is dit te zien in stroom “iii” in figuur 7. Als je gaat afwegen of het gaat over het welbevinden nu, of ook over de vraag of dit beschikbaar is voor toekomstige generaties of elders in de wereld, is dit te zien in stroom “iv” in figuur 7 (Brundtland, 1987). Daarmee worden de gevolgen van het kiezen voor een hoger welzijnsniveau nu voor toekomstige generaties expliciet.
Naast de beslissing over wat men wil meten, zijn er nog verschillende methodes waarmee dit kan worden gedaan. Fleurbaey en Blanchet (2013) laten zien hoe de alternatieven kunnen worden geclassificeerd, door ze in te delen in vier verschillende groepen. In figuur 8 is op de horizontale as het moment van publicatie te zien, en op de verticale as de mate waarin de alternatieve index is gebaseerd op variabelen die direct zijn gerelateerd aan het BBP. De figuur laat publicaties zien vanaf het jaar 1960. Het is niet zo dat de limieten van het BBP toen pas ontdekt zijn, maar in die tijd realiseerde men zich dat er een alternatief nodig was. De verschillende methodes zullen kort worden uitgelegd, waarbij de indices die vergeleken gaan worden zijn ingedeeld bij deze methodes.
Grofweg zijn er vier methodes te onderscheiden. Als eerste de subjectieve methode, waarbij indices volledig zijn gebaseerd op subjectieve data uit vragenlijsten. Voorbeelden van indices die de subjectieve methode gebruiken zijn de Life Satisfaction index (LS, World Database of Happiness, 2015) en de Gallup Global Well-being index (Gallup, 2014). Deze methodologie kan problematisch zijn, omdat individuen een verschillende interpretatie kunnen hebben over de keuzemogelijkheden van de antwoorden (Kahneman & Krueger, 2006).
Als meer welvaartsindicatoren worden samengevoegd tot één indicator, worden dit hybride indices genoemd. Daarbij worden zowel subjectieve als objectieve data gebruikt. Er zit vaak ook nog een verschil in de mate van subjectiviteit van een variabele. De manier waarop de data is verzameld zegt hier veel over. Als iemand bijvoorbeeld de vraag krijgt op een schaal van 1-10 aan te geven hoe gelukkig hij of zij is, is dit volledig subjectief. Maar als er om veiligheid te meten bijvoorbeeld wordt gevraagd hoe vaak je bent aangevallen, is het begrip ‘aangevallen’ nog steeds subjectief, maar de uitkomst zal al een stuk minder persoonlijk zijn. De meeste openbaar beschikbare indices zijn hybride indices, namelijk de Human Development Index (HDI, United Nations development programme, 2014), Happy Planet Index (HPI, Abdallah et al., 2012), Better Life Index (BLI, OECD, 2015), Index of Economic Well-Being (IEWB, CSLS, 2013), Legatum Prosperity Index (LPI, Legatum Institute, 2014), World Happiness Index (WHI, Sustainable Development Solutions Network, 2015) en de Social Progress Index (SPI, Social Progress Imperative, 2015).
Het samenvoegen van verschillende dimensies van welvaart tot één index geeft methodologische problemen. Belangrijkste vragen zijn welke weging dient te worden gebruikt voor verschillende dimensies (Decancq & Schokkaert, 2013), en hoe het afruilen (of de kruiselasticiteiten) tussen de verschillende dimensies of variabelen te interpreteren. Deze zijn soms contra-intuïtief of incorrect, mede door toegepaste transformaties van de onderliggende variabelen.
Met deze problemen in het achterhoofd geven sommige onderzoekers de voorkeur aan dashboards die meer indicatoren presenteren en waarbij het aan de gebruikers is overgelaten om tot een persoonlijke index te komen. Het is een voordeel van dashboards dat de variabelen nog niet zijn geaggregeerd, zodat de gebruiker zelf de afruilen kan afwegen en interpreteren. Een nadeel aan het gebruik van dashboards is dat ze vaak veel informatie bevatten en daardoor lastig als communicatiemiddel zijn te gebruiken (Fleurbaey & Blanchet, 2013). Dit leidt ertoe dat het dashboard niet wordt gebruikt of dat gebruikers de afruilen niet zien. Voorbeelden van dashboards zijn de Sustainable Society Index (SSI, Sustainable Society Foundation, 2014) en de Monitor Duurzaam Nederland (CBS, 2014). De SSI is in dit artikel gebruikt als hybride index, waarbij het meetkundige gemiddelde is genomen van de variabelen.
Als laatste is er nog de monetaire aanpak, die kan worden gezien als een aangepaste berekening van het BBP. Hierbij wordt de berekening van het BBP vaak gecorrigeerd voor het interen op voorraden van meestal natuurlijke hulpbronnen. Vaak worden er wel ecologische factoren toegevoegd, maar bijvoorbeeld geen sociale factoren. Een nadeel van deze methode is dat het lastig kan zijn componenten van welzijn te gebruiken die niet in een monetaire waarde zijn uit te drukken, zoals bij kwalitatieve data het geval is. Voorbeelden van indices die deze methode gebruiken, zijn de Inclusive Wealth Index (IWI, UNESCO et al., 2014), Index of Sustainable Economic Welfare (ISEW) en de Genuine Progress Indicator (GPI).
Een andere manier om de indices in te delen is naar de dimensies van duurzame vooruitgang: economisch, ecologisch en sociaal. Dit is schematisch weergegeven in figuur 9. Te zien is dat vier indices duurzame vooruitgang meten, vier indices de ecologische component buiten beschouwing hebben gelaten en twee indices de economische component. Daarnaast meet BBP alleen economische groei, de LS alleen sociale groei en is groene groei een combinatie van de economische en ecologische component. Een compleet overzicht met de dimensies en variabelen die indices hebben meegenomen, is gegeven in de bijlage (PDF).
Er is dus geen consensus over wat de ‘beste’ methode is om welvaart of welzijn te meten. Daarbij valt ook op alle methodes genoeg af te dingen. Maar aangezien dit ook voor BBP geldt, is a priori niet duidelijk welke methode de beste uitkomsten genereert. Alleen daarom is het al interessant om na te gaan in welke mate de verschillende indices tot andere inzichten leiden, ongeacht de methodologische verschillen en problemen.
Eerst maken we met de indices een vergelijking tussen landen. Daarna bespreken we ook de ontwikkeling van een aantal indices. Dit was niet voor alle indices mogelijk vanwege de beperkte beschikbaarheid van de data. De indices die we hier bespreken, zijn openbaar beschikbaar, voor meer landen berekend en gepresenteerd als één index of te berekenen als één index.
Vergelijking indices
Wanneer de welvaart tussen landen wordt vergeleken, gebeurt dit meestal op basis van het BBP per capita. Door de alternatieven op eenzelfde wijze te rangschikken, kunnen we afleiden of dit resulteert in een andere conclusie met betrekking tot welvaart. In totaal vergelijken we hier tien indices (LPI, IWI, SPI, BLI, HDI, LS, WHI, Gallup Global Well-Being Index, SSI en HPI) en het BBP per capita. De selectiecriteria voor de indices die we hier bespreken zijn simpel: openbaar beschikbare gegevens herleidbaar of gepubliceerd als één kengetal. Deze laatste afbakening is ingegeven om de vergelijking met het BBP en de ontwikkeling ervan mogelijk te maken. Met behulp van een dashboard is dat aanzienlijk lastiger. We vergelijken de OESO-landen, Rusland en Brazilië, die zijn gekozen vanwege de beste beschikbaarheid van data.[3]
6.1 Landenvergelijking
De landenvergelijking doen we op twee manieren. De eerste methode is op basis van zogenaamde Z-scores. De Z-score laat zien hoeveel standaarddeviaties de uitkomst van een land afwijkt van het gemiddelde van de geselecteerde landen. Een hoge Z-score betekent een relatief hoge score van een land op de desbetreffende index. Om tot een rangorde van de totale welvaart te komen, kunnen alle Z-scores bij elkaar worden opgeteld. Een andere methode is om eerst per index de landen te ordenen en daarna de score over alle indices te nemen (ranking). Hoewel de relatieve scores bij sommige landen behoorlijk uiteenlopen, heeft dit maar een beperkte invloed op de uitkomst. Bij beide methodes is de top vier van landen met de hoogste brede welvaart respectievelijk Noorwegen, Zwitserland, Zweden en Denemarken. De vier landen die het laagst scoren op de welvaartsindices zijn respectievelijk Hongarije, Griekenland, Turkije en Rusland.
[3] Bij de Gallup Global Well-being index ontbreken data van Noorwegen en Zwitserland.
6.1.1 Vergelijking met BBP per capita
Figuur 11 geeft de opgetelde Z-scores weer van de gekozen selectie landen. De bolletjes geven de Z-score van het BBP per capita aan. De data zijn genormaliseerd over deze selectie van landen. De resultaten van Luxemburg zijn weggelaten omdat deze sterk afwijken van de rest. Dit komt doordat Luxemburg een uitzonderlijk hoog BBP per capita heeft, wat deels komt doordat veel mensen die in Luxemburg werken er niet wonen (CBS, 2012).
Omdat velen BBP per capita zien als de huidige relevante welvaartsindicator, is het interessant de overige indices hiermee te vergelijken. Als deze in sterke mate blijken te correleren, zou het BBP per capita voor het vergelijken van landen een prima welvaartsindicator kunnen worden genoemd. Bij de vergelijking over landen zijn de uitkomsten niet eenduidig. De correlatie van BBP per capita met de som van de Z-scores van de indices (zoals afgebeeld) is met 0,83 hoog. De correlaties van de BLI, HDI, LPI, SPI, IWI en WHI met het BBP per capita zijn daarbij ook hoog, wat te zien is in figuur 12.[4]
[4] Correlaties met het BBP per capita. IWI: 0,89; HDI: 0,88; LPI: 0,88; SPI: 0,79; BLI: 0,76; WHI: 0,63; LS: 0,61; Gallup: 0,42; SSI: 0,29; HPI: 0,01.
Voor de overige indices lijken de uitkomsten niet op die van het BBP per capita. Bij de Gallup Global Well-being index wordt er een ongebruikelijke methodologie toegepast, waardoor de uitkomsten in sommige gevallen aanzienlijk verschillen van die van de andere indices[5]. De HPI toont de zwakste correlatie met het BBP per capita van slechts 0,006. Bij deze index worden in de berekening drie factoren meegenomen: levensverwachting, de ecologische voetafdruk en het ondervonden welzijn van mensen. Een ander voorbeeld is de SSI, waarbij zelfs economisch welzijn zwak is gecorreleerd met het BBP per capita. Dit komt doordat de andere variabelen amper gecorreleerd blijken te zijn met het BBP per capita, zoals staatsschuld. Door deze extra informatie ontstaat dus een ander beeld. Bij zowel de HPI als de SSI kan de zwakke correlatie met het BBP per capita worden veroorzaakt door de relatief zware weging van de ecologische dimensie. Het meenemen van ecologische factoren blijkt een aanzienlijk verschil te maken in de rangordening van landen. Indices waarbij de ecologische dimensie in beperkte mate of zelfs helemaal niet wordt meegenomen, laten nagenoeg eenzelfde beeld zien van de rangordening van landen naar welvaart als het BBP per capita. Wanneer de ecologische factor zwaarder wordt meegerekend, leidt dit tot een andere uitkomst in de rangordening dan bij BBP per capita. Het is echter de vraag of deze ecologische dimensie een zware weging moet krijgen in een breder welvaartsbegrip. Hoewel een afname van natuurlijke voorraden of een te hoge belasting van natuurlijke hulpbronnen op langere termijn niet houdbaar is, is het niet nodig dit mee te nemen als het het doel is om de huidige welvaart te meten. Gaat het om de houdbaarheid van de welvaart op langere termijn, dan vanzelfsprekend wel.
6.1.2 Meer variabelen betekent niet altijd meer informatie
Behalve dat er een sterke correlatie te zien is, is het ook duidelijk dat er weinig grote verschillen zijn bij de uitkomsten van de verschillende indices. Dit, terwijl ze toch aanzienlijk verschillen in de variabelen die zij meenemen. Hieruit zou kunnen worden geconcludeerd dat de indices voor een landenvergelijking niet veel nieuwe informatie geven, en het BBP per capita het goed blijkt te doen als een indicator voor de welvaart, in ieder geval voor Westerse landen. Nederland scoort in vergelijking met de andere landen op de meeste indices relatief hoger dan op het BBP per capita, wat zou betekenen dat voor deze vergelijking van landen de bredere welvaart voor Nederland relatief gezien hoger is dan het BBP per capita.
Opvallend is dat de uitkomsten van deze indices weinig verschillen tonen terwijl ze toch uiteenlopen in welke en de hoeveelheid variabelen die zij meenemen. Zo bevat de HDI vier variabelen en de LPI negenentachtig variabelen. Gezien de hoge correlatie tussen deze indices is het de vraag wat de toegevoegde waarde is van de grote hoeveelheid variabelen bij LPI.
Behalve de hoeveelheid variabelen is het ook van belang te kijken naar de betekenis hiervan op de uitkomst van de index. Als namelijk blijkt dat variabelen in een dimensie sterk correleren, hoeft het toevoegen ervan niet altijd zinvol te zijn. Een voorbeeld is de dimensie menselijke basisbehoeften bij de SPI, waarbij vier variabelen worden gebruikt: voeding en medische zorg, water en sanitaire voorzieningen, huisvesting, en persoonlijke veiligheid. De variabelen correleren sterk, namelijk tussen de 0,712 en de 0,885. Hierdoor is het niet duidelijk wat de toegevoegde waarde is van het toevoegen van al deze variabelen.
Voor deze selectie van landen –de meest ontwikkelde, rijke landen– maakt het niet heel veel uit of het BBP per capita wordt genomen of een andere bredere index, mits deze index niet te veel variabelen bevat die de ecologische houdbaarheidscomponent benadrukken. Welvaart- en welzijnsvergelijkingen voor de huidige generatie kunnen dus redelijk goed worden gedaan met het BBP per hoofd van de bevolking.
[5] Er zijn drie categorieën waar landen per variabele op kunnen scoren: welvarend, worstelend of lijdend. Vervolgens wordt er een ranking gemaakt, gebaseerd op het aantal dimensies waarin landen op meer dan drie variabelen welvarend zijn.
6.2 Ontwikkelingen van indices over de tijd
In het voorgaande zijn voor een aantal Westerse landen de scores van het BBP per capita en een aantal welvaartsindices met elkaar vergeleken voor één jaar. Een andere manier van vergelijken is de ontwikkeling over de tijd van de verschillende indices. Wellicht is dit nog wel belangrijker dan de landenvergelijking: in het huidige paradigma wordt immers vooral de verandering van het BBP (economische groei) als belangrijkste gezien waar beleid op moet sturen. Dus de verandering van de alternatieve indices zou uiteindelijk het verhaal moeten zijn dat economische groei moet vervangen.
Eerst gaan we kijken naar de ontwikkeling van het BBP per capita. Daarna gaan we deze vergelijken met de ontwikkeling van brede welvaartsindices. Vervolgens kijken we naar de jaar-op-jaarveranderingen hiervan, en gaan we voor zover mogelijk bekijken waar de verandering vandaan komt. Als laatste zullen we deze veranderingen nog indelen naar economische, sociale en ecologische dimensies en zo een vergelijking met BBP, groene groei en duurzame vooruitgang maken.
De analyse is behalve voor Nederland ook gedaan over Duitsland, Italië, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk. Voor de ontwikkeling zijn de databeperkingen groot: slechts voor enkele indices zijn meer jaren beschikbaar. Bij de ontwikkelingen over de tijd is de IEWB ook meegenomen. Deze was bij de landenvergelijking weggelaten wegens gebrek aan data voor een aantal landen.
Bij inspectie van de verschillende indicatoren, vooral bij het verloop over tijd, valt op dat bepaalde variabelen in een aantal gevallen een raar of contra-intuïtief verloop hebben. Het vermoeden daarbij is dat bijvoorbeeld reeksbreuken of herclassificaties van verschillende variabelen daarin een grote rol hebben. Hier hebben we niet voor gecorrigeerd. We zijn uitgegaan van de beschikbare gegevens en het verhaal dat daar uit naar voren komt.
6.2.1 Ontwikkeling welvaart in Nederland
In figuur 13 is voor Nederland te zien hoe zowel het BBP per capita als een aantal indices zich ontwikkelt in de periode 2000–2014[6]. Het blijkt dat het BBP per capita vanaf 2000 harder is gestegen dan de bredere welvaart in Nederland en dat de jaarlijkse veranderingen tussen de indices behoorlijk uiteenlopen. Zo is het BBP per capita in de periode 2000–2008 toegenomen met 12,24%, waarbij de ontwikkeling van de bredere welvaartsindices verschilde tussen de -1,26% (SSI) en de +7,01% (IEWB)[7]. Het BBP per capita is echter in 2009 ook het hardst gedaald, met 4,09%, tegenover dalingen variërend van 0,57% (IEWB) tot 1,03% (HPI). Het BBP per capita was in 2014 nog steeds niet terug op het niveau van 2008. Verder is de SSI een duidelijke uitschieter. Zo daalt deze in 2007 met 4,63%, terwijl dat jaar voor de rest van de welvaartsindices een stijging plaatsvond en ook voor het BBP per capita.
Het BBP per capita is in vergelijking met de andere reeksen de meest volatiele indicator. De standaarddeviatie is groter dan die van de andere indicatoren. Vanzelfsprekend komt dat in deze periode door de sterke daling van de economische activiteit in 2009, maar intuïtief zou dat ook voor andere perioden moeten gelden. Veel dimensies van welzijn, zoals gezondheid, onderwijsniveau en milieu, veranderen immers niet heel sterk van het ene jaar op het andere.
[6] Geïnterpoleerd: HDI: 2006, 2007, 2009; WHI: 2006, 2009.
[7] Stijgingen van de welvaartsindices in de periode 2000–2008:
IEWB: 7,01%
HDI: 3,05%
SSI: -1,26%
HPI: 6,20%
BBP: 12,24%
WHI: 2,24% (vanaf 2005 wegens beperkte beschikbaarheid van data).
Als we kijken naar de correlaties van de jaar-op-jaarmutaties over de periode 2000–2014 van het BBP per capita en de welvaartsindices in Nederland, dan blijkt dat alleen de mutaties van de IEWB sterk overeenkomen met die van het BBP per capita, met een correlatie van 0,754. Daarnaast komen de mutaties van de HPI ook redelijk overeen met die van het BBP per capita, met een correlatie van 0,508. Verder zijn er geen sterke correlaties tussen de jaar-op-jaarveranderingen van de bredere welvaartsindices en het BBP per capita. Dit betekent dat de ontwikkeling van een breder welvaartsbegrip dus andere informatie geeft dan de ontwikkeling van het BBP. Verder zijn er nog sterke overeenkomsten tussen de welvaartsindices onderling te vinden, zoals die van de ontwikkeling van de LPI met de ontwikkeling van de IEWB en de HDI[8].
[8] Correlatie LPI – IEWB: 0,836; LPI – HDI: 0,821.
In figuur 14 tot en met 17 zijn de ontwikkelingen van het BBP per capita en een aantal welvaartsindices ook weergegeven voor Duitsland, Italië, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk, over de periode 2000–2014 met 2008 als basisjaar (2008=100).[9] De indices zijn gekozen omdat daarover genoeg data beschikbaar waren om een tijdreeks te kunnen weergeven. Net zoals in Nederland het geval was, is voor deze landen ook te zien dat het BBP per capita in de periode 2000–2008 flink is gestegen, in het Verenigd Koninkrijk met maar liefst 13,89%[10]. Alleen het BBP in Italië is in deze periode iets minder sterk gestegen, namelijk 3,28%. Na de daling van het BBP in alle landen in 2009 groeit het in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk weer vanaf 2010. Dit geldt niet voor Noorwegen en in Italië blijft het BBP-volume zelfs dalen. Deze ontwikkeling is niet in alle welvaartsindices te zien. Na de crisis in 2008 is de IEWB in Noorwegen, Duitsland en het VK meer toegenomen dan het BBP per capita. In Italië geldt dit niet.
[9] Geïnterpoleerd:
Italië, Noorwegen, VK, Duitsland: HDI: 2009; SSI: 2007, 2009
Italië, VK, Duitsland: WHI: 2006
Noorwegen: WHI: 2007, 2013.
[10] Groei van het BBP per capita in de periode 2000–2008:
Duitsland: 11,55%
Italië: 3,28%
Noorwegen: 9,94%
VK: 13,89.
Bij deze landen is ook sprake van een verdeeld beeld over de correlaties tussen indices en het BBP per capita. Zo is bij Duitsland de enige sterke correlatie met het BBP die van de HDI met 0,88. Bij Italië is dit de WHI met 0,85, en hier is zelfs een sterk negatieve correlatie met de SSI van -0,62. In Noorwegen komt de ontwikkeling het meest overeen met die van de WHI met een correlatie van 0,85, en heeft ook hier de SSI een negatieve correlatie van -0,74. Bij het Verenigd Koninkrijk komen de ontwikkelingen sterker overeen, met als sterkste de HDI met 0,87, maar hier is een negatieve correlatie met WHI van -0,48.
Een vergelijking van de jaar-op-jaarmutaties van het BBP per capita en de bredere welvaartsindices leidt niet tot een eenduidig beeld. Terwijl in Nederland de ontwikkeling van de IEWB het meest overeenkomt met die van het BBP is dit bij andere landen bijvoorbeeld de WHI of de HDI. In de landenvergelijking bleek dat een breder welvaartsbegrip vrij goed correleert met het BBP per capita, maar bij de ontwikkeling ervan over de tijd zijn de verschillen groter.
6.2.3 Analyse van veranderingen
De ontwikkeling van de verschillende indices over de tijd kan ook worden uitgesplitst naar de bijdragen van de ‘componenten’, ofwel in welke mate verschillende variabelen of dimensies van een index de mutatie bepalen. Voor het BBP wordt deze analyse gedaan op de verschillende bestedingscomponenten van het BBP. Bij de IEWB, SSI en de LPI is dit eerst gedaan naar de variabelen, en daarna zijn ze ook opgesplitst naar de drie dimensies van duurzame vooruitgang. We proberen hiermee de relatie in veranderingen tussen indices en BBP per capita beter te duiden.
Figuur 18 laat zien hoe de verschillende bestedingscomponenten van het BBP bijdragen aan de jaar-op-jaarmutaties in Nederland, voor de periode 2000–2014. Zoals al eerder aangegeven, is het BBP per capita in de periode tot 2009 flink gestegen, gevolgd door een diepe daling in 2009. In de figuur is af te lezen dat de particuliere consumptie elk jaar een relatief kleine invloed heeft op het BBP per capita, en dat veranderingen voornamelijk worden veroorzaakt door investeringen en de netto uitvoer (uitvoer minus invoer). Opvallend is dat de sterke groei in de periode 2003–2008 sterk is beïnvloed door de stijgingen in overheidsconsumptie, die de laatste jaren niet bijdroeg aan stijgingen in het BBP per capita.
De IEWB, LPI en de SSI zijn de enige indices waarvoor data beschikbaar waren om de bijdragen van de jaar-op-jaarmutaties weer te geven. In figuur 19 wordt dit weergegeven voor de LPI in de periode 2009–2014. Hier is te zien dat de dimensie economie elk jaar een daling heeft gehad, en de dimensie gezondheid elk jaar een stijging. De grootste totale stijging van de LPI was in 2011, wat vooral te danken was aan een verbetering van de persoonlijke vrijheid. Figuur 20 geeft de bijdragen weer van de jaar-op-jaarmutaties voor de SSI in de periode 2006–2014. Bij de SSI is de indicator opgesplitst in drie dimensies, die weer in sub-dimensies zijn onderverdeeld. In figuur 20 zijn de bijdragen op het niveau van de dimensies te zien. Er is een diepe daling in 2008, bijna helemaal te wijten aan een achteruitgang in het economische welzijn. De mutaties in het menselijke welzijn ontstaan voornamelijk door veranderingen in persoonlijke en sociale ontwikkeling. De veranderingen in het ecologische welzijn zijn voornamelijk veroorzaakt door veranderingen in de natuurlijke bronnen.
Wanneer het verloop van deze indices wordt vergeleken met die van het BBP blijken ze niet sterk te correleren. De jaar-op-jaarmutaties van de LPI correleren met 0,44 met het BBP en die van de SSI met 0,35.
In figuur 20 is ook te zien dat de jaar-op-jaarmutaties van de economische dimensie de laatste jaren groter zijn geworden. De ecologische veranderingen zijn in deze periode steeds klein. In de sociale dimensie zijn er vanaf 2009 enkel negatieve veranderingen te zien. De totale verandering van de SSI is vanaf 2009 ook steeds verder gedaald, terwijl het BBP per capita een andere ontwikkeling laat zien.
Een andere index waarvoor de jaar-op-jaarmutaties zijn uitgesplitst is de IEWB. Eerder bleek al dat dit de enige index is voor Nederland waarvan de ontwikkeling sterk overeenkomt met die van het BBP per capita, met een correlatie van 0,75 over de periode 2000–2014. Hierbij komen vooral de variabelen consumptie en gelijkheid overeen met de ontwikkeling van BBP per capita. In figuur 21 is te zien dat economische zekerheid de afgelopen jaren achteruit is gegaan. Consumptie heeft de meeste jaren een groei laten zien, net zoals de voorraden.
De indices zijn ook in te delen naar de dimensies van duurzame vooruitgang. In figuur 22 zijn de ontwikkelingen van duurzame vooruitgang en het BBP per capita weergegeven voor de periode 2000–2014. Hierin is te zien welk deel van de mutaties van duurzame vooruitgang te danken is aan de economische, ecologische en sociale component. Deze zijn berekend als de gemiddelde mutatie van de componenten van de IEWB, LPI en SSI van het desbetreffende jaar. Er zijn echter niet over de gehele periode data beschikbaar van deze drie indices. Zo zijn er tot 2006 alleen data van de IEWB beschikbaar, waardoor dit een ander beeld kan geven. Zo laat de IEWB gemiddeld gezien een meer positieve ontwikkeling voor de economische dimensie zien, en een meer negatieve ontwikkeling voor de sociale dimensie. Dit kan deels verklaren waarom er na 2008 geen groei meer plaatsvond in de economische dimensie, hoewel er wel groei in BBP per capita was. De LPI toont in de jaren waarover de data beschikbaar zijn elk jaar een daling in de economische dimensie, maar elk jaar een stijging voor gezondheid (dus de sociale dimensie). Er is een diepe daling in de SSI in 2008 die bijna volledig te wijten is aan een achteruitgang in economisch welzijn.
De jaar-op-jaarmutaties van duurzame vooruitgang en het BBP per capita komen redelijk overeen met een correlatie van 0,61. Toch is de ontwikkeling van duurzame vooruitgang anders dan die van het BBP per capita, en is zelfs de economische component niet hetzelfde met een correlatie van 0,41. Hierbij komt de ontwikkeling van de economische dimensie wel het meest in de buurt van de ontwikkeling van het BBP per capita[11]. In figuur 23 tot en met 26 zijn ook de jaar-op-jaarmutaties weergegeven van BBP en duurzame vooruitgang voor Duitsland, Italië, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk. De ontwikkelingen van het BBP per capita komen sterk overeen, met een gemiddelde correlatie van 0,71. Zo is er bij al deze landen een flinke daling te zien in 2009. Duurzame vooruitgang geeft een ander beeld, waarbij de gemiddelde correlatie tussen landen slechts -0,02 is. De landen verschillen dus sterk in de ontwikkeling van duurzame vooruitgang, terwijl de ontwikkeling van BBP sterk overeenkomt. Wanneer per land wordt gekeken is er amper correlatie tussen de ontwikkeling van het BBP en duurzame vooruitgang, met Nederland als enige uitzondering met een correlatie van 0,61. Ook op het niveau van de dimensies zijn er duidelijke verschillen. Zo laat Noorwegen relatief gezien grotere veranderingen in de ecologische dimensie zien, en Italië de laatste jaren erg sterke veranderingen in de sociale dimensie.
[11] Correlatie BBP per capita – sociale dimensie: 0,32; Correlatie BBP per capita – ecologische dimensie: -0,10.
Wanneer de mutaties van de indices en de bijdragen van onderliggende componenten met elkaar worden vergeleken, is het lastig om er een eensluidend verhaal van te maken zoals uit het voorgaande blijkt. Zelfs als er financieel-economische variabelen worden meegenomen, leidt het in lang niet alle gevallen tot een vergelijkbare mutatie als het BBP per capita. De grootte van de verandering verschilt meestal, soms ook de richting. Het totale effect laat zich lastig ‘afpellen’ in deelstukjes. Door het aantal verschillende variabelen, reeksbreuken, en de weegmethodes nemen de verschillen in verandering behoorlijk toe. De ‘vooruitgang’ of groei verschilt daarmee behoorlijk van de ontwikkeling van het BBP per capita. Voor zover dat goed is uit te leggen op basis van de onderliggende variabelen is dat prima. Het verhaal van de ontwikkeling van brede welvaart wordt daardoor wel aanzienlijk anders dan de ontwikkeling van het BBP per capita.
Per saldo hebben de verandering in alternatieve welvaartsindicatoren en economische groei vrij weinig relatie met elkaar. Terwijl de ontwikkeling van het BBP per capita in Westerse landen vaak overeenkomt, lopen de mutaties van duurzame vooruitgang sterk uiteen. Qua ontwikkeling vertellen de indicatoren dus echt een ander verhaal. Wat het ‘juiste’ verhaal is, is niet vast te stellen.
Conclusie
Het BBP wordt gezien als een maatstaf voor de ontwikkeling van welvaart, ook al is dit hiervoor niet geschikt. Juist omdat BBP een steeds belangrijkere rol speelt in beleid en instituties is het relevant een goede alternatieve maatstaf te ontwikkelen. Een vergelijking van alle indices die openbaar beschikbaar zijn, leidt echter nog niet tot een bevredigende conclusie. In deze Special is eerst een aantal welvaartsindices met elkaar vergeleken. Uit deze vergelijking kunnen we concluderen dat de indices voor een breder welvaartsbegrip niet veel nieuwe informatie geven, en dat het BBP per capita een vrij goede indicator blijkt voor de relatieve verschillen van de brede welvaart in Westerse landen.
Voor de ontwikkeling van brede welvaart, hoe dan ook gedefinieerd, maakt het wel degelijk uit welke index wordt gebruikt. Deze ontwikkeling verloopt vaak anders dan die van het BBP per capita. Daarnaast verschilt het ook per land hoe de drie dimensies van duurzame vooruitgang zich hebben ontwikkeld. Bij bredere welvaartsindices blijkt dat vooral het meenemen van ecologische factoren een ander beeld geeft. Dat heeft belangrijke beleidsconsequenties. Als het sturen op BBP, zoals nu centraal staat in de beleidswereld, niet leidt tot een verhoging van de brede welvaart schiet het zijn doel voorbij. Een indicator die duurzame vooruitgang meet zou dan een beter beleidsdoel dienen. Door de vergelijking van beschikbare alternatieven voor het BBP kunnen we concluderen dat een bruikbaar alternatief voor de ontwikkeling van welvaart voor beleid echter nog niet is gevonden.
Literatuur
Abdallah S, Michaelson J, Shah S, Stoll L, Marks N (2012) The Happy Planet Index: 2012 Report. A global index of sustainable well-being (nef: London).
Brundtland, G. (1987) Our common future. Report of the World Commission on Environment and Development, UN: New York.
CBS (2012) Nederland op één na welvarendste land van de Europese Unie. www.cbs.nl.
CBS (2014) Monitor Duurzaam Nederland; indicatorenrapport. CBS: Den Haag.
Costanza, R., Hart, M., Talberth, J., & Posner, S. (2009). Beyond GDP: The need for new measures of progress.
Coyle, D. (2014). A brief and affectionate history of GDP. Princeton: Princeton University Press.
CSLS (2015) Index of Economic Well-Being. Retrieved from www.csls.ca/iwb.asp.
Decancq, K., Schokkaert, E. (2013) Beyond GDP, Measuring social progress in Europe. Euroforum.
Fioramonti. L. (2013). Gross Domestic Problem. The Politics behind the World’s most Powerful Number. Zed Books: Londen.
Fleurbaey, M., Blanchet, D. (2013). Beyond GDP: Measuring welfare and assessing sustainability. Oxford University Press.
Gallup (2015) Gallup Global Wellbeing. Retrieved from www.gallup.com.
Kahneman, D., & Krueger, A. B. (2006). Developments in the measurement of subjective well-being. The journal of economic perspectives, 20(1), 3-24.
Karabell, Z. (2014). The Leading Indicators: A Short History of the Numbers that Rule Our World. Simon & Schuster: New York.
Kuznets, S. (1934) National Income, 1929–1932, NBER Bulletin 49, 7 juni 1934.
Legatum Institute (2014) Legatum Prosperity Index. Retrieved from www.prosperity.com.
Meadows, D. D. Meadows, J. Randers and W. W. Behrens III, (1972), Limits to Growth, New York: New American Library.
OECD (2015) Better Life Index. Retrieved from http://stats.oecd.org/Index.aspx?DataSetCode=BLI.
OECD (2015) Transaction: Gross domestic product (expenditure approach). Measure: per head, constant prices, constant PPPs, OECD base year. Retrieved from OECD.Stat.
OESO (2011), Towards Green Growth, OESO: Parijs.
Philipsen, D. (2015). The Little Big Number: How GDP Came to Rule the World and What to Do about It. Princeton University Press: New York.
Rijpma, A. (2014). A Composite view of Well-being since 1820. In: How was Life? Global Well-being since 1820. OECD: Paris.
Sociaal Economische Raad (1951). Advies inzake de in naaste toekomst te voeren loon- en prijspolitiek.
Sociaal Economische Raad (1956). Rapport inzake een onderzoek naar de economische situatie in Nederland, adviesnr 1956/01, SER Den Haag.
Sociaal Economische Raad (1992). Convergentie en Overlegeconomie. SER 92/15.
Social Progress Imperative (2015) Social Progress Index. Retrieved from http://www.socialprogressimperative.org/.
Stiglitz, J., A. Sen en J. Fitoussi (2009). Report by the Commission on the Measurement of Economic Performance and Social Progress. Parijs.
Sustainable Development Solutions Network (2015) World Happiness Report. Retrieved from www.worldhappiness.report.
Sustainable Society Foundation (2015) Sustainable Society Index. Retrieved from www.ssfindex.com.
UNESCO, UNU-IHDP, UNEP (2014) Inclusive Wealth Index. Retrieved from http://inclusivewealthindex.org/.
United nations development programme (2014) Human Development Index. Retrieved from http://hdr.undp.org/en/data.
Veenhoven, R., World Database of Happiness, Erasmus University Rotterdam, The Netherlands. Retrieved from http://worlddatabaseofhappiness.eur.nl.
World Bank (2015) Life expectancy at birth, GDP per capita (constant 2005 US$). Data at databank.worldbank.org.
Bijlage 1: tabel overzicht indices
Een overzicht van de in deze publicatie vermelde indices, uitgesplitst naar dimensies en variabelen, is als bijlage (PDF) beschikbaar.