Onderzoek
Een Italiaanse bankencrisis is afgewend, maar de sector blijft erg zwak
Het aantal probleemkredieten op de Italiaanse bankbalansen is sterk afgenomen, maar blijft erg hoog. De sector kan de economische groei nauwelijks steunen en is erg kwetsbaar voor schokken. Een grootschalige bankencrisis staat echter niet voor de deur.
In het kort
Het aantal probleemkredieten op de Italiaanse bankbalansen is recent flink gedaald. In de maanden juni en juli namen probleemkredieten met maar liefst 29 miljard euro af. Zo werden Veneto Banca en Banca Popolare di Vicenza in juni afgewikkeld, werd het herstructureringsplan van Monte dei Paschi di Siena in juli goedgekeurd en verkocht UniCredit een grote hoeveelheid probleemkredieten als onderdeel van een enorm herkapitalisatieplan van eerder dit jaar. Belangrijke vraag is nu of de problemen van de Italiaanse bankensector daarmee zijn opgelost. Dit is niet alleen van belang voor de financiële stabiliteit in Italië en de Italiaanse economie. Gezien de omvang van de Italiaanse economie zou een Italiaanse bankencrisis ook negatief kunnen doorwerken op de financiële stabiliteit en economie in de rest van de eurozone. In het kort is het antwoord op de vraag dat een bankencrisis voorlopig is afgewend. Maar met nog altijd bijna 300 miljard euro aan probleemkredieten is er voor de Italiaanse banken nog veel werk aan de winkel.
Box 1: Een kleine blik terug
Eind 2016 bereikten de problemen bij zorgenkindje Monte die Paschi, de vierde grootste bank van Italië, een piek. De bank slaagde er niet in om op de markten voldoende kapitaal op te halen. De discussie over een reddingsplan intensiveerde. Niet lang daarna werd duidelijk dat de twee spartelende middelgrote banken Veneto Banca en Banca Popolare di Vicenza niet langer levensvatbaar waren. In juni werden beide banken afgewikkeld. Senior schuldhouders werden gespaard en de goed presterende portfolio’s werden voor 1 euro verkocht aan de tweede grootste bank van Italië, Intesa San Paolo. In juli kwamen daar na maanden van gesoebat tussen de Italiaanse regering en de Europese Commissie dan ook eindelijk de verlossende woorden voor Monte: de bank kan rekenen op een kapitaalinjectie van 5,4 miljard euro van de overheid. In ruil daarvoor ondergaat de bank een herstructurering en moet ze maar liefst 28,6 miljard euro aan oninbare leningen afstoten. Een eerder gevreesde bankencrisis door besmetting van falende banken naar iets gezondere banken bleef uit.
Enorm veel probleemkredieten
Aan het einde van het tweede kwartaal van 2017 stond er bij Italiaanse banken 300 miljard euro aan probleemkredieten (NPL) op de balans (Italiaanse Centrale Bank [BoI]). Dit was ongeveer 15 procent van het totaal aan leningen aan klanten en ongeveer 18 procent van het bbp. Hiervan was 190 miljard euro in handen van bedrijven of personen die in een faillissementsprocedure zitten (de zogenaamde oninbare leningen). Bij 110 miljard euro aan leningen was de betaling al meer dan 90 dagen te laat en/of is de verwachting dat deze niet meer volledig worden terugbetaald.
Ondertussen is bekend dat de omvang van de oninbare leningen in juli is afgenomen tot 173 miljard euro. Voor de andere categorieën zijn er nog geen recentere cijfers bekend. Op basis van de meest recente data is ondanks de forse daling nog altijd 14 procent van het totaal aan leningen een probleemkrediet. Het totaalbedrag aan probleemkredieten lijkt imiddels wel over het hoogtepunt heen (figuur 1), maar er is nog een lange weg te gaan om in de buurt van eurozonegemiddelden te komen.
Volgens de gegevens van de Europese Banken Autoriteit (EBA) is de gemiddelde NPL-ratio in de eurozone 4,8 procent (figuur 2). Alleen in Griekenland, Cyprus en Portugal is de kwaliteit van de leningen slechter.
Hoe dan ook heeft Italië een groot aantal banken met een NPL-ratio die veel hoger ligt dan het gemiddelde in Europa. Eigenlijk hebben slechts drie van de vijftien grootste particuliere Italiaanse banken een NPL-ratio die gelijk is aan of beter is dan het Europese gemiddelde (figuur 3). En deze drie banken zijn goed voor slechts 5 procent van het totale vermogen van de Italiaanse bankensector, terwijl de overige twaalf 60 procent vertegenwoordigen. De NPL-ratio van de kleinere Italiaanse banken is gemiddeld genoment hoger dan die van de grootste Italiaanse banken. De vijftien grootste banken hebben 80 procent van de totale eurowaarde aan probleemkredieten in hun portefeuille.
Veel NPL's vragen om hoge voorzieningen
Om zich te beschermen tegen verliezen op de NPL-portefeuille moeten banken hoge voorzieningen (reserves) aanhouden. De dekkingsgraad voor oninbare leningen is bijna 62 procent en voor de overige probleemkredieten ongeveer 33 procent. Dat wil zeggen dat banken voor iedere euro aan oninbare lening respectievelijk andere probleemkredieten 62 en 33 cent als reserve aanhouden om eventuele verliezen te kunnen opvangen. Dit betekent dat banken verwachten dat er per euro respectievelijk 38 cent en 67 cent wordt terugbetaald. Is dit realistisch?
In 2015 kregen banken volgens de BoI per 1 euro aan oninbare lening die ze intern afwikkelden gemiddeld 45 cent terug. Dat zou betekenen dat banken voldoende voorzieningen aanhouden om verliezen op oninbare leningen op te vangen (voor de tweede categorie zijn geen cijfers bekend). Dit betekent echter allerminst dat de grote hoeveelheid probleemkredieten op de Italiaanse bankbalansen geen probleem meer zijn.
Economische groei onder druk en risico’s niet verdwenen
Door de hoge voorzieningen zijn banken weliswaar beter in staat om verliezen te incasseren, maar de voorzieningen drukken ook op de winsten en de kredietverleningscapaciteit. Doordat banken dit geld opzij zetten, kunnen zij het niet uitlenen. Hierdoor kunnen zij er geen geld mee verdienen.
Afgelopen jaar rapporteerden de vijf grootste particuliere banken van Italië[1] (met 50 procent van het totale vermogen van de Italiaanse bankensector in handen) samen een verlies, omdat de voorzieningen voor dubieuze debiteuren groter waren (168 procent) dan de winst.
Het grote aandeel zwakke leningen zorgt er ook voor dat banken gevoeliger zijn voor schokken in de economie en op financiële markten. Voorzieningen verminderen deze gevoeligheid, maar kunnen deze niet geheel wegnemen. Bij economische tegenwind zullen leningen immers sneller oninbaar worden als ze nu al twijfelachtig zijn dan wanneer ze nu nog goed presteren. Dit heeft niet alleen zijn weerslag op de winstgevendheid, maar ook op de financierbaarheid van banken. Daarnaast hebben de zwakke banken minder jaarlijkse winst om op in te teren als het even tegenzit, waardoor ze sneller genoodzaakt zullen zijn om in zo’n geval kapitaal op te halen op de markten. En het is dan maar de vraag of dat lukt.
De Texas-ratio onderstreept kwetsbaarheid Italiaanse banken
Hoe kwetsbaar een bank is voor schokken en hoe goed een bank in staat is om tijdens een crisis overeind te blijven, is onder andere afhankelijk van de Texas-ratio. De Texas-ratio deelt probleemkredieten door de som van tastbaar vermogen en voorzieningen voor probleemkredieten. De literatuur stelt dat een bank kwetsbaar is als deze ratio hoger is dan 100. Voor de gehele Italiaanse bankensector ligt deze ratio op ongeveer 85 procent (ECB). Voor een flink aantal banken ligt de ratio echter wel degelijk boven de 100, ook bij een aantal grote banken.
[1] Intesa San Paolo, UniCredit, Banco BPM, Banca Monte dei Paschi di Siena, Ubi Banca.
Actie is nodig, maar leidt tot verliezen
Vanwege de gevoeligheid voor schokken en het onvermogen krediet te verlenen is het van belang dat Italiaanse banken hun balansen versterken. Enkel intern afwikkelen van probleemkredieten is onvoldoende, omdat het op die manier erg lang zal duren voordat er voldoende probleemkredieten van de balans verdwijnen. Volgens een recent onderzoek van de Dallas Fed moet de economie een aantal jaren meer dan 1,2 procent groeien voordat de voorraad NPL's beduidend afneemt. Wij voorspellen dat de economische groei ondanks een sterk 2017 de komende vijf jaar gemiddeld rond de 0,8 procent zal liggen.
In de afgelopen jaren hebben de ECB en de BoI verschillende banken verzocht om met een plan te komen om (een deel van) hun NPL-portefeuille af te stoten. Waarschijnlijk zullen meer banken dit verzoek nog krijgen. Met het oog op de toekomst is dit erg positief, maar het gaat onherroepelijk ook tot verliezen leiden. Op de markt brengen de probleemleningen namelijk beduidend minder op dan wanneer ze intern worden afgewikkeld[2]. De prijs die banken de laatste jaren op de markt kregen voor de verkoop van oninbare leningen was gemiddeld slechts 20 procent. Dat is bijna de helft van wat banken verwachten nog te kunnen innen op de leningen, oftewel de helft waarvoor de leningen nog bij de banken in de boeken staan. Wij berekenden dat het gat tussen markt- en boekwaarde in juli 2017 rond de 40 miljard euro lag (2,4 procent van het bbp), oftewel 20 procent van het eigen vermogen in de Italiaanse bankensector. Dit maakt meteen duidelijk waarom de afschrijving en verkoop van probleemkredieten relatief beperkt is geweest de afgelopen jaren.
Nu is het onwaarschijnlijk dat de centrale banken verlangen dat alle probleemkredieten ineens op de markt moeten worden verkocht, maar een deel van dit gat tussen markt- en boekwaarde zal als verlies op de balans van banken komen. Dit zou betekenen dat verschillende banken kapitaal moeten aantrekken, terwijl ze daar niet allemaal toe in staat zullen zijn. Zeker niet alle kleine banken, maar ook voor een aantal grotere banken is het op zijn minst een uitdaging te noemen. Verdere fusies, overnames, afwikkelingen en/of kapitaalinjecties van de overheid zijn dan ook niet uit te sluiten.
[2] Er zijn verschillende redenen waarom beleggers maar weinig willen betalen voor de leningen: (i) de zeer lange terugvorderingstermijn vermindert de netto contante waarde van de voorraad NPL's. In Italië duren faillissementsprocedures ongeveer zeven jaar, in vergelijking met een gemiddelde duur in Europa van anderhalf jaar. De overheid heeft een aantal wetten ingevoerd om de terugvorderingstermijn terug te dringen, maar tot nu toe zijn deze onvoldoende gebleken; (ii) gezien de zwakke staat van de Italiaanse economie en de aanhoudende slapte bestaan er grote onzekerheden over zowel de contante waarde van de onderpanden als de NPL's in de verkoop; (iii) beleggers maken kosten door deskundigen in te huren die de juridische procedures kennen; (iv) beleggers hebben een bepaald winstdoel voor ogen voor ieder jaar dat zij de schuld in portefeuille houden.
De overheid moet nog meer kapitaal injecteren
Het is moeilijk het exacte bedrag te voorspellen waarvoor de overheid nog zal moeten bijspringen. We denken dat banken zelf een deel van de verliezen kunnen of zullen moeten verwerken (volgens bail-inregels), dat sommige probleemkredieten intern kunnen worden uitgewerkt en dat bepaalde banken toegang tot de markt kunnen krijgen om kapitaal op te halen. Dit hangt echter zeker af van de individuele situatie van iedere bank, en van het marktklimaat op dat moment.
Dessalnietemin is de kans reëel dat er nog meer overheidsgeld naar de bankensector zal vloeien dan de overgebleven 10 miljard euro (van de initiële 20 miljard euro) in het bankensteunpotje dat de overheid eind vorig jaar optuigde.
Conclusie
Als onverwachte grote schokken uitblijven, verwachten we in de nabije toekomst geen Italiaanse bankencrisis. De recente daling van de oninbare leningen is ook positief. Het ging echter om specifieke acties en het is onwaarschijnlijk dat de daling zich zo scherp voortzet. Door de grote aantallen probleemkredieten blijft de rentabiliteit van de sector onder druk staan en kan de bankensector de economische groei maar in beperkte mate steunen. Deze zwakke rentabiliteit en grote hoeveelheid probleemkredieten maken banken ook bijzonder kwetsbaar voor schokken. Bij een schok, zoals een nieuwe ernstige economische crisis, kan het risico op een bankencrisis snel toenemen. Voorlopig is het een kwestie van afwachten of er meer Italiaanse instellingen op een of andere manier in gebreke gaan blijven. De kans hierop is groot, evenals de kans dat de overheid nog vaker moet bijspringen. De staatsfinanciën zullen er naar verwachting echter niet door in de problemen komen.
Co-author: Claire McNicol