Onderzoek
Verwachte faillissementsgolf geen reden tot paniek
Het aantal faillissementen in Nederland neemt al zes kwartalen toe, nadat het tijdens de coronapandemie was gezakt tot een historisch dieptepunt. We voorspellen dat de stijgende trend in het aantal faillissementen zich nog drie jaar voortzet. Toch hoeft de faillissementsgolf niet per se slecht nieuws te zijn voor de Nederlandse economie als geheel.
In het kort
Co-auteur: Willem Vincent, Global Trainee
Inleiding
Het aantal faillissementen is tijdens de coronapandemie gezakt tot een historisch dieptepunt (zie figuur 1). Het ongekend lage aantal faillissementen kwam vooral voort uit de aanzienlijke overheidssteun die bedrijven genoten tijdens de coronacrisis. Denk daarbij aan de subsidieregeling NOW en de mogelijkheid voor ondernemers om hun belastingverplichtingen uit te stellen (zie technische bijlage B2). Hoewel een diepere crisis door de forse overheidsinterventie waarschijnlijk is voorkomen, bood de ruimhartige steun ook niet-levensvatbare bedrijven met weinig perspectief op winstgevendheid de mogelijkheid om het hoofd boven water te houden.
Sinds 2023 stijgt het aantal faillissementen echter weer. Zo gingen er vorig jaar 53% meer bedrijven failliet ten opzichte van 2022 (zie figuur 1). Kredietverzekeraars Allianz en Atradius verwachten bovendien een verdere stijging in 2024 met respectievelijk 31% en 38% (zie Allianz, 2024 en Atradius, 2024). Daarmee behoort Nederland tot de landen met mondiaal de sterkste verwachte faillissementsstijging.
Aan deze stijging kunnen verschillende oorzaken ten grondslag liggen. Zo zat het economisch tij de afgelopen periode tegen: de Nederlandse economie kromp in vijf van de afgelopen zeven kwartalen. Daarnaast resteert eind april 2024 nog steeds een aanzienlijke openstaande coronaschuld van 12,8 miljard euro, die voor 2029 terugbetaald moet worden. Ook stegen de lonen de afgelopen tijd sterk, wat zorgt voor hogere loonkosten voor bedrijven. De rente staat op een hoger peil dan de afgelopen vijftien jaar. En tot slot zorgen geopolitieke spanningen voor veel onzekerheid, wat een negatief effect heeft op de bedrijfsinvesteringen.
Op basis van een door ons ontwikkeld faillissementsmodel op macroniveau verwachten we dat het aantal faillissementen de komende tijd trendmatig blijft stijgen. Hoewel voor individuele ondernemers een faillissement diepe sporen nalaat, bepleiten we dat op macroniveau het toenemend aantal faillissementen kan bijdragen aan een gezonde bedrijfsdynamiek. Vooral niet-productieve bedrijven, die overleefden dankzij onder meer de overheidssteun tijdens de coronacrisis, kunnen het onderspit delven waardoor er arbeid en kapitaal vrijkomt voor succesvollere bedrijven. Dit helpt mogelijk in het keren van de dalende trend in arbeidsproductiviteitsgroei (zie Erken, 2024).
Faillissementsmodellen
Om het aantal faillissementen van bedrijven (inclusief eenmanszaken) en instellingen voor de komende jaren te voorspellen, hebben we een faillissementsmodel ontwikkeld en empirisch geschat over een lange tijdsperiode (1982Q2 tot 2024Q2). Ons basismodel schat de mutatie van het aantal faillissementen. Tabel 1 toont de schattingsresultaten van ons basismodel. Voor een gevoeligheidsanalyse en nadere technische toelichting bij de vormgeving, bronnen en schattingsresultaten verwijzen we naar de technische bijlage B1 bij dit artikel.
We zien dat de economische groei, de ontwikkelingen van het netto exploitatieoverschot – als indicator voor de ontwikkeling van de bedrijfswinst – en de ontwikkeling van de bedrijfsinvesteringen een significant negatief effect hebben op de ontwikkeling van het aantal faillissementen (zie tabel 1). Dit is in lijn met bevindingen van onder meer Turner et al. (1992), Platt en Platt (1994), Carter en Auken (2006) en Jabeur et al. (2021), die allen concluderen dat de ontwikkeling van het aantal faillissementen samenhangt met de ontwikkeling van de conjunctuur. Als de economie beter draait (hogere economische groei, meer bedrijfsinvesteringen en meer winst), neemt de vraag naar producten en diensten immers toe en daarmee ook de omzet van ondernemers. Daardoor krijgen ook ondernemers die in een lastig parket zitten weer wat meer lucht en neemt de kans dat ze failliet gaan af.
Omgekeerd vinden we een significant positief effect van de renteontwikkeling en de inflatie op het faillissementsverloop. Beide variabelen verhogen namelijk de operationele kosten voor bedrijven, wat zorgt voor een grotere kans op faillissement, zeker wanneer bedrijven al moeite hebben om aan huidige financiële verplichtingen te voldoen. Onze bevindingen zijn in lijn met Wadhwani (1986), die een duidelijk positief verband vindt tussen inflatie en faillissementen. Volgens het Fisher-effect stijgt de nominale rente als de inflatie toeneemt, wat kan leiden tot cashflowproblemen bij bedrijven vanwege hogere rentelasten. Ook Liu en Wilson (2002) en Liu (2004) concluderen dat het aantal bedrijfsfaillissementen (in verhouding tot het totaal aantal bedrijven) significant positief samenhangt met de nominale rente en de prijsontwikkeling. Vreemd genoeg heeft de mutatie van de reële lonen geen statistisch significant effect op de ontwikkeling van het aantal faillissementen[1]. Dit zou kunnen komen doordat bedrijven hogere loonkosten, voor zover mogelijk, doorberekenen aan de consument, waardoor het effect hiervan vooral wordt opgepikt door de inflatievariabele. Overigens heeft de reële loonontwikkeling wel een significant positief effect in het alternatieve faillissementsmodel (zie box 1).
De variabelen die het effect van de coronasteun meten, laten in het basismodel een sterk statistisch significant negatief effect zien. Dit betekent dat de steunmaatregelen bedrijven hebben behoed voor faillissement. Daarbij is het belangrijk om te weten dat de variabele voor de openstaande belastingschuld een verschil met vier kwartalen terug representeert. Dus op het moment dat de openstaande schuld ten opzichte van een jaar eerder negatief wordt (wanneer de bedrijven gezamenlijk meer terugbetalen dan er aan eerder ontvangen steun nog uitstaat), leidt dit tot een stijging in het aantal faillissementen.
[1] Theoretisch gezien nemen we liever de loonkosten (een optelsom van de totale lonen en sociale premies minus loonkostensubsidies) per uur op als verklarende variabele, omdat deze variabele relevanter is voor ondernemers als kostenpost dan alleen de cao-lonen per uur. Tegelijkertijd raamt RaboResearch alleen de ontwikkeling van de cao-lonen en is daarom gekozen voor deze variabele.
Box 1: Een alternatief faillissementsmodel als gevoeligheidsanalyse
Ons basismodel houdt geen rekening met de ontwikkeling van het totaal aantal bedrijven, wat automatisch kan leiden tot een stijging van het absolute aantal faillissementen. Het opnemen van de verandering van het totaal aantal bedrijven heeft echter geen statistisch en economisch significant effect. Daarom hebben we als gevoeligheidsanalyse ook een alternatief model geschat (zie de technische bijlage bij dit artikel), waarin de verandering van het aantal bedrijfsfaillissementen in verhouding tot het totaal aantal bedrijven (ofwel de faillissementsratio) wordt verklaard op basis van nagenoeg dezelfde set macro-economische variabelen als het basismodel.
Verwachte bedrijfsfaillissementen
Op basis van ons model kunnen we het aantal faillissementen voorspellen voor de komende jaren. Deze voorspellingen zijn gebaseerd op data van onder meer het CBS en officiële ramingen van RaboResearch voor het bbp, bedrijfsinvesteringen, inflatie, lonen, olie- en gasprijzen en de rente. Het reële netto-exploitatieoverschot is geraamd met een eenvoudig regressiemodel (zie ook de technische bijlage).
We verwachten dat het aantal faillissementen de komende jaren doorstijgt naar een piek van 1700 tot 1900 bedrijven per kwartaal in 2027 (zie figuur 2). Na een forse toename in het aantal faillissementen met 35% dit jaar ten opzichte van 2023, verwachten we dat de stijging de komende jaren afvlakt. In 2025 en 2026 stijgt het aantal faillissementen met iets meer dan 20%. Vanaf 2029 verwachten we een daling.
De stijging van het aantal verwachte faillissementen komt vooral doordat de inflatie de komende jaren nog relatief hoog blijft, terwijl de economische groei juist iets achterblijft bij het langjarig gemiddelde. Ook speelt het afbouwen van de steunpakketten en vooral de verplichting voor bedrijven om de nog openstaande coronaschuld van bijna 13 miljard euro terug te betalen een belangrijke rol.
Tot slot verwachten we niet dat de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) onze voorspelling sterk beïnvloedt. Deze wet stelt bedrijven sinds 2021 beter in staat om met schuldeisers tot een onderhands akkoord te komen om zodoende een faillissement af te wenden. De WHOA is sinds de introductie nog slechts enkele honderden keren ingezet om een faillissement af te wenden en bovendien zijn de kosten van een WHOA-procedure voor veel mkb-bedrijven te hoog.
Geen reden tot paniek
In historisch perspectief ziet de verwachte oploop van het aantal faillissementen in figuur 2 er zorgwekkend uit, vergelijkbaar met de niveaus in de nadagen van de dotcom-crisis van 2000 en de financiële crisis van 2008/2009 (zie figuur 1). Hoewel voor individuele ondernemers een faillissement diepe sporen kan nalaten, zowel in financiële zin als mentaal, is de oploop van het aantal verwachte faillissementen niet per se zorgelijk voor de Nederlandse economie als geheel.
Faillissementsratio
Ten eerste relativeert de (verwachte) stijging van het aantal bedrijven de stijging van het absoluut aantal faillissementen. De ontwikkeling van het totaal aantal bedrijven kan immers automatisch leiden tot een stijging van het aantal faillissementen.
Waren er rond 2010 nog 1,2 miljoen bedrijven en eenmanszaken, nu zijn het er 2,3 miljoen. Deze stijging komt weliswaar grotendeels door een stijging van het aantal eenmanszaken – een groep waarin het aantal faillissementen relatief laag is – maar niettemin is ook het overige aantal bedrijven en instellingen fors toegenomen van iets meer dan een half miljoen in 2010 naar meer dan 700.000 nu (zie figuur 3). We verwachten een verdere toename naar 850.000 bedrijven in 2029.
We kijken daarom ook naar de verandering van het aantal bedrijfsfaillissementen in verhouding tot het totaal aantal bedrijven (ofwel de faillissementsratio). Gegeven de stijging van het totaal aantal bedrijven zien we dat de faillissementsratio, ondanks een verwachte lichte stijging, veel lager blijft dan de afgelopen decennia (zie figuur 4). Ook als we kijken naar de verwachte ontwikkeling van de faillissementsratio voor alleen bedrijven en instellingen (en dus schonen voor de sterke oploop van het aantal eenmanszaken in vooral de noemer) is de verwachte stijging van de faillissementsratio niet extreem en lijkt er vooral sprake te zijn van normalisatie (zie figuur 4).
Creatieve destructie
Ten tweede worden niet-levensvatbare bedrijven door het proces van faillissementen in een economie uit de markt geduwd, waardoor schaarse productiefactoren (arbeid, land, kapitaal) vrijkomen voor productievere ondernemingen. Dit proces van zogenoemde creatieve destructie zorgt voor innovatie en een efficiëntere marktwerking op de lange termijn (zie Schumpeter, 1942).
Het sterk gedaalde aantal faillissementen in de periode 2013-2022 heeft het proces van creatieve destructie mogelijk verstoord. Het aandeel niet-levensvatbare bedrijven met weinig perspectief op winstgevendheid – ook wel ‘zombiebedrijven’ genoemd (zie Albuquerque en Iyer, 2023) – is in die periode namelijk aanzienlijk toegenomen en sindsdien relatief hoog gebleven (zie figuur 5).
Het uitblijven van het proces van creatieve destructie is wellicht te wijten aan de langdurige lagerente-omgeving en ruimhartige coronasteun. Hierdoor konden veel van deze niet-levensvatbare bedrijven hun activiteiten voortzetten, terwijl onder normale omstandigheden de tucht van de markt ervoor zorgt dat deze bedrijven failliet gaan, vrijwillig stoppen of worden overgenomen.
Een oplopend aantal faillissementen van niet-levensvatbare bedrijven kan mogelijk helpen om de negatieve trend in productiviteitsgroei, waarmee de Nederlandse economie al decennialang kampt, te keren (Erken, 2024). De OECD (2017) en BIS (2018) vinden een significant negatief effect van een stijging van het aandeel niet-levensvatbare bedrijven op de ontwikkeling van de productiviteitsgroei.
Box 2: Identificeren van niet-levensvatbare bedrijven
Het is niet eenvoudig om Nederlandse niet-levensvatbare bedrijven in de totale bedrijvenpopulatie (inclusief het mkb) te identificeren. In de internationale literatuur is een bedrijf niet-levensvatbaar als het rentedekkingsgetal kleiner is dan 1. Dit betekent dat de operationele winst (EBIT) van een bedrijf ontoereikend is om aan de renteverplichtingen te voldoen. Voor veel Nederlandse mkb-bedrijven zijn helaas geen data beschikbaar over hun renteverplichtingen, waardoor de definitie uit de internationale literatuur niet direct op Nederlandse data kan worden toegepast. Dit verklaart waarom Nederland ontbreekt in de internationale overzichtsstudies (zie bijvoorbeeld OECD (2017)). Ook is het niet mogelijk om op marktwaarde gebaseerde criteria te gebruiken voor toekomstige winstgevendheid, zoals bijvoorbeeld wordt gedaan door de BIS (2018), omdat dat voor mkb-bedrijven niet goed meetbaar is. We gebruiken daarom een eigen definitie om een niet-levensvatbaar bedrijf te identificeren, die aansluit bij de definitie van het IMF (zie Albuquerque en Iyer, 2023):
Criterium 1: Hoge schuldratio
Niet-levensvatbare bedrijven hebben een (relatief) hoge schuldenlast. We meten dit door de schuld als percentage van de totale bedrijfsbezittingen te vergelijken met het percentage van het mediane bedrijf in dezelfde sector.
Criterium 2: Negatieve omzetgroei
Negatieve omzetgroei is een goede indicator van dalende productiviteit van een bedrijf. Daarnaast voorkomt dit criterium dat groeiende (jonge) bedrijven die (nog) geen winst maken als niet-levensvatbaar worden geclassificeerd.
Criterium 3: Winstgevendheid ten opzichte van schuld
Omdat we te weinig gegevens hebben over de hoogte en omvang van rentebetalingen door Nederlandse mkb-bedrijven gebruiken we de operationele winst ten opzichte van de schuld als alternatief criterium om de financiële prestaties te toetsen. Niet-levensvatbare bedrijven hebben een operationele winst die lager is dan 2,7% van hun schuld. Die drempelwaarde is vastgesteld op basis van een analyse voor een grote steekproef van Nederlandse en internationale (beursgenoteerde) bedrijven waarvan het rentedekkingsgetal wel bekend is.
Niet-levensvatbare bedrijven zijn bedrijven die gedurende een langere tijd slecht presteren, en dus kiezen we ervoor dat bedrijven minimaal twee opeenvolgende jaren aan de criteria moeten voldoen om als niet-levensvatbaar te worden geclassificeerd. Als een bedrijf eenmaal deze classificatie heeft, moet het ook gedurende langere tijd goede resultaten laten zien om uit deze status te geraken. Dat betekent concreet dat een bedrijf gedurende ten minste twee jaar niet meer voldoet aan twee van de drie criteria voordat het weer de status ‘gezond’ krijgt.
Conclusies en beleidsaanbevelingen
De analyses op basis van de door ons ontwikkelde faillissementsmodellen laten zien dat de stijgende trend in het aantal faillissementen de komende jaren waarschijnlijk doorzet. Dit leidt wellicht tot een steeds luidere oproep aan de overheid om in te grijpen om faillissementen te voorkomen. Denk hierbij aan het opschorten of zelfs afstellen van het terugbetalen van de belastingschuld of aan het verruimen van criteria om aanspraak te kunnen maken op de regeling Crisismaatregel Personeelsbehoud.
Hoewel voor individuele ondernemers een faillissement een zeer heftige en zelfs traumatische ervaring kan zijn, roepen we toch op tot terughoudendheid. Overheidsingrijpen bij een onvoorziene externe schok, zoals de coronapandemie, is verstandig om te voorkomen dat ook gezonde succesvolle bedrijven het onderspit delven, waardoor waardevol kapitaal, kennis en kunde onnodig verloren gaan. Maar de keerzijde van langdurige en forse overheidsinterventies is een haperende bedrijfsdynamiek die de afgelopen jaren duidelijk zichtbaar was in het historisch laag aantal faillissementen, een toename van het aandeel niet-levensvatbare bedrijven en, sinds 2022, zelfs een dalend arbeidsproductiviteitsniveau. Niet voor niets concludeert het Centraal Planbureau (2024) in een recente evaluatiestudie dat de coronasteun te lang doorging en weinig gericht was, waardoor het beleid relatief duur en ondoelmatig was.
Een normalisatie van het aantal faillissementen kan ervoor zorgen dat het Schumpeteriaanse proces van creatieve destructie in Nederland weer wat meer op gang komt en dat is in Nederland ook broodnodig. De ontwikkeling van de Nederlandse sectorstructuur heeft een forse rem gezet op de productiviteitsgroei, terwijl deze ontwikkeling veel minder sterk was bij de ons direct omringende landen (zie Erken, 2024). Dit proces van hernieuwde inrichting van de economie vraagt wél om het scheppen van de juiste randvoorwaarden door de overheid. Dit betekent niet alleen het borgen van een stabiel fiscaal klimaat dat productieve allocatie van middelen stimuleert, maar ook het investeren in onderwijs, innovatie, infrastructuur, duurzaamheid en defensie. En daarbij mag de overheid, zoals Kleinknecht (2024) recent bepleitte, best wat scherper kiezen en activiteiten meer langs de meetlat van Brede Welvaart leggen. Het is een prachtige opgave voor het nieuwe kabinet om de komende tijd met een langetermijnvisie te komen hoe het dat wil klaarspelen.
Bijlage
Literatuur
Allianz (2024). Global insolvency outlook: reality check.
Atradius (2024). Insolvency Outlook March 2024.
Albuquerque, B., & Iyer, R. (2023). The rise of the walking dead: Zombie firms around the world. International Monetary Fund.
Ben Jabeur, S., S. Mefteh-Wali en P. Carmona (2021). The impact of institutional and macroeconomic conditions on aggregate business bankruptcy. Structural Change and Economic Dynamics, 59, 108-119.
Carter, R. en H.V. Auken (2006). Small firm bankruptcy. Journal of Small Business Management, 44(4), 493-512.
Bank for International Settlements (BIS) (2018). The rise of zombie firms: causes and consequences. Bank for International Settlement. BIS Quarterly Review September.
CPB (2020a). De gevolgen van de coronacrisis voor Nederlandse bedrijven en banken.
CPB (2020b). Analyse van kwetsbare bedrijven en banken in de coronacrisis.
CPB (2024). Economische effecten van het coronasteunbeleid met lessen voor toekomstige crises.
Erken, H.P.G. (2024). Lage groei productiviteit mede door ongunstige structuur economie. ESB.
Kleinknecht, A. (2024). Productiviteitsmisère staat niet los van lonen en flexibel werk. ESB.
Liu, J. (2004). Macroeconomic determinants of corporate failures: evidence from the UK. Applied Economics, 36(9), 939-945.
Liu, J. en N. Wilson (2002). Corporate failure rates and the impact of the 1986 insolvency act: An econometric analysis. Managerial Finance, 28(6), pp.61-71.
Platt, H.D. en M.B. Platt (1994). Business cycle effects on state corporate failure rates. Journal of Economics and Business, 46(2), 113-127.
OECD (2017), The Walking Dead?: Zombie firms and performance in OECD countries. OECD Economics Department Working Papers, no. 1372, Parijs.
Schumpeter, J. (1942). Capitalism, Socialism, and Democracy. Routledge, London/New York
Turner, P., A. Coutts en S. Bowden (1992). The effect of the Thatcher government on company liquidations: an econometric study. Applied Economics, 24(8), 935-943.
Wadhwani, S.B. (1986). Inflation, bankruptcy, default premia and the stock market. The Economic Journal, 96(381), 120-138.
Een versie van dit artikel is eerder verschenen bij ESB.