Onderzoek
Nieuwe EU importquota en -heffingen staal: de impact op Nederlandse sectoren
De Europese Unie wil de Europese staalindustrie beschermen met strenge importregels. Door de maatregelen stijgt de productie van de Nederlandse staalsector naar verwachting, maar daalt de productie in andere sectoren.

In het kort
Belangrijke ontwikkelingen volgen elkaar snel op voor de Nederlandse staalindustrie. Nadat de Nederlandse overheid onlangs miljarden heeft toegezegd om Tata Steel te ondersteunen bij de noodzakelijke verduurzaming, komt nu ook de Europese Unie met plannen om de Europese staalsector te beschermen. De Europese Commissie stelt voor om hoge importheffingen en -quota in te voeren voor staal, gericht op het tegengaan van goedkope staalimport uit landen buiten de EU. Volgens de plannen wordt de import tot 18 miljoen ton staal van buiten de EU per jaar vrijgesteld van heffingen. Dat is 47% minder dan in 2024. Tegelijkertijd gaat het heffingstarief op staal omhoog van 25% naar 50%.
Het huidige systeem van de EU voor de importquota op staal loopt in juni 2026 af en kan niet meer worden verlengd. De EU moet dus met een nieuw systeem komen om de staalindustrie te blijven beschermen. Ze acht het daarbij nodig om deze bescherming op te voeren. Deze maatregelen zijn bedoeld om de concurrentiepositie van Europese staalproducenten te versterken en ruimte te bieden voor investeringen in vergroening, maar ook de toegenomen geopolitieke spanningen spelen een rol. De Europese Commissie ziet de staalindustrie namelijk als een strategische sector. Staal is bijvoorbeeld van belang voor de bouw van bruggen, spoorlijnen, energie-infrastructuur of defensiematerieel. Voor de bouw van tanks, schepen en pantservoertuigen zijn gespecialiseerde staalsoorten nodig met specifieke legeringen en toleranties. Daarmee passen de aangekondigde heffingen in het rijtje van een bredere set aan maatregelen die de EU neemt om haar afhankelijkheid van derden te verminderen en de leveringszekerheid te vergroten, zoals de Critical Raw Materials Act en de European Chips Act.
Tegelijkertijd roepen de maatregelen vragen op over de gevolgen voor andere sectoren die afhankelijk zijn van staal, zoals de bouw, de auto- en machine-industrie. In dit rapport analyseren we de verwachte effecten van de nieuwe EU-importmaatregelen op de Nederlandse sectoren.
De Nederlandse metaal- en metaalproductenindustrie
Voordat we kijken naar de impact van de heffingen, brengen we eerst de Nederlandse staal en staalproducten industrie in kaart. Nederland kent één grote staalproducent: Tata Steel in IJmuiden. Maar de heffingen gaan niet alleen gelden voor de producten die rechtstreeks met Tata Steel concurreren. Ook blikproducten staan bijvoorbeeld op de lijst. Omdat veel cijfers niet afzonderlijk beschikbaar zijn voor de staalindustrie, kijken we naar de basismetaal- en metaalproductenindustrie. Deze sectoren omvatten dus meer dan alleen de producenten waarvan de producten expliciet op de heffingenlijst van de EU staan.
De productie van de basismetaalindustrie zakte flink in tijdens de energiecrisis (zie figuur 1). Ondanks een redelijk herstel lag het gemiddelde productieniveau van deze sector in de eerste helft van 2025 nog onder het niveau van de eerste helft van 2019. Het is nog lastig te zeggen in hoeverre de hogere Amerikaanse heffingen op staal en aluminium van invloed zijn op deze productiecijfers. In maart gingen deze heffingen van 25% in, en in juni werden ze verder verhoogd naar 50%. Een grote Nederlandse producent die aluminium producten maakt, gaf in juli aan nog niet te maken te hebben met vraaguitval vanuit de VS. De Amerikanen hebben namelijk niet zomaar een substituut voor hun product en daarnaast speelde de onzekerheid rondom de heffingen een rol bij het wel of niet doen van bepaalde investeringen in de Amerikaanse industrie.
Voor de Nederlandse industrie als geheel en de metaalproductenindustrie zien we dat de productie rond 2021 flink toenam, maar daarna lijkt te stagneren. Kijken we naar het driemaands gemiddelde van het producentenvertrouwen, dan zien we dat deze voor zowel de industrie in het algemeen als de basis-en metaalproductenindustrie nog altijd negatief is (zie figuur 2).
Figuur 1: Industriële productie

Figuur 2: Producentenvertrouwen industrie

Het meeste basismetaal en de meeste metaalproducten die Nederland importeert om zelf te verwerken komen uit Europa (zie figuur 3). Hierbij gaat het dus niet alleen om EU-landen, maar ook om landen als het VK en Turkije. Toch loopt het aandeel van Europa in de Nederlandse import gestaag terug.
Van de Europese landen is Duitsland de grootste leverancier voor Nederland. Duitsland telt zes locaties voor grootschalige staalproducenten, die met hoogovens ruwijzer produceren, bijvoorbeeld uit ijzererts, en dit verder verwerken tot staal. Duitsland heeft dan ook de grootste capaciteit om op deze manier staal te produceren (zie figuur 4). In eerdere publicaties stonden we uitgebreider stil bij de Europese staalproductie en legden we de technische processen achter staalproductie uit, de beleidsmatige belangen die daarbij spelen, en de mogelijke routes richting een groene staalindustrie in Europa.
Figuur 3: Aandeel Europese import van basismetaal en metaalproducten neemt af

Figuur 4: Europese capaciteit voor het produceren en verwerken van ruwijzer

China is naast Turkije en het VK ook een van de belangrijke landen buiten de EU die ijzer en staal leveren als halffabricaten aan Nederlandse industriële sectoren. Dat zien we terug in figuur 5. Daarin tonen we hoe de vijf grootste niet-EU-leveranciers van ijzer en staal hun producten leveren aan de drie belangrijkste Nederlandse verwerkende sectoren: de metaalproductenindustrie, de machine-industrie en de Nederlandse staal- en ijzerindustrie zelf. De leveringen van of naar Nederlandse sectoren zijn oranje gekleurd, evenals de Nederlandse sectoren. De staalsectoren van de getoonde niet EU-landen zijn blauw, terwijl hun onderlinge leveringen grijs zijn.
Het staal en ijzer dat als halffabricaat door de Nederlandse metaalproducten- en machine-industrie wordt gebruikt komt vooral uit Nederland zelf. Naast Duitsland en België, waarvan de data niet zijn meegenomen in figuur 5, levert het VK ook staal en ijzer als halffabricaat aan de drie sectoren die dit veel als input gebruiken, maar dit aandeel is aanzienlijk kleiner. Hetzelfde geldt voor het gebruik van ijzer en staal uit China en Turkije.
Figuur 5: Leveringen ijzer en staal uit niet-EU landen aan Nederlandse verwerkers

De Nederlandse sectoren die veel gebruik maken van ijzer en staal halen dit dus voornamelijk uit Nederland zelf. Figuur 6 toont de top 15 andere sectoren waaraan de Nederlandse ijzer- en staalindustrie levert. De leveringen van de Nederlandse ijzer- en staalsector aan een Nederlandse sector zijn oranje en aan een buitenlandse sector blauw. Daarnaast toont de figuur een top 3 van sectoren die aan de Nederlandse ijzer- en staalsector leveren, deze leveringen zijn geel gekleurd.
Figuur 5 toont al dat de Nederlandse ijzer- en staalindustrie veel levert aan de Nederlandse machine- en metaalproductenindustrie. Dat zien we ook terug in figuur 6. Daarnaast krijgt ook de bouwsector ijzer en staal uit Nederland, net zoals de elektrische apparatenindustrie. Maar het Nederlandse ijzer en staal gaat ook naar buitenlandse sectoren. Zo levert Nederland ijzer en staal aan de Duitse, Italiaanse, Belgische en Amerikaanse staalindustrie. Ook de Duitse auto- en machine-industrie krijgt Nederlands ijzer en staal.
De Nederlandse ijzer- en staalindustrie krijgt ook halffabricaten van Nederlandse sectoren, bijvoorbeeld van Nederlandse nutsbedrijven. Verderop in onze analyse zien we de impact van de hogere binnenlandse staalproductie door de aangekondigde EU-heffingen dan ook terug in deze sectoren.
Figuur 6: Leveringen van Nederlandse ijzer- en staalsector

Impact voorgestelde heffingen: productcategorieën
Op dit moment geldt voor staal en staalproducten een tarief van 25% op producten die boven een vastgestelde hoeveelheid de EU binnenkomen. Die vastgestelde hoeveelheid noemen we een importquotum of kortgezegd quotum. Het voorstel van de EU is om dit quotum te verlagen, zodat er dus een lagere hoeveelheid zonder importheffing mag worden ingevoerd, en tegelijkertijd de importheffing te verhogen naar 50%. In box 1 leggen we uit hoe de huidige quota van de EU werken.
Box 1: Hoe werken de quota?
Om de staalimporten te reguleren hanteert de EU een systeem van tariff-rate quotas (TRQs). Per staalcategorie wordt vooraf een volume vastgesteld dat zonder invoerheffing mag worden ingevoerd. Zodra dit quotum is bereikt, geldt een importtarief. Om te voorkomen dat alle invoer in één keer plaatsvindt, wordt het quotum per kwartaal verdeeld. Maar er geldt wel een first come, first served-principe per categorie: wie het eerst levert, profiteert van het nultarief.
In het verleden heeft de EU daarbij ook gewerkt met landspecifieke quota om te voorkomen dat één land het hele quotum opslokt. Ook geeft dat de EU de mogelijkheid om quota strategisch toe te wijzen aan specifieke landen of groepen landen. In de toelichting bij het regulatievoorstel van de Europese Commissie wordt expliciet de mogelijkheid genoemd om landspecifieke quota te laten afhangen van internationale afspraken en bilaterale samenwerking. Dit opent de mogelijkheid om de VS een voorkeurspositie te geven binnen het quotum, wat in lijn is met het recente handelsverdrag tussen de VS en de EU en met gezamenlijke afspraken over het beschermen van elkaars markten tegen mondiale overcapaciteit.
Om een beeld te krijgen op welke typen staal en staalproducten de heffing waarschijnlijk de grootste impact heeft, hebben we berekend hoeveel van de Europese import per categorie boven de nu voorgestelde quota zou uitkomen. Hierbij hebben gekeken naar importdata van 2023. De resultaten hiervan staan in de eerste kolom van tabel 1. Opvallend is dat afgerond 100% van de import van elektrische platen in het nieuwe voorstel te maken krijgt met een verhoogd importtarief van 50%. Het quotum van 612 ton ten opzichte van 1.867.110 ton aan import in 2023 is namelijk nagenoeg nul. Daarnaast staat in tabel 1 per categorie het aandeel van de totale import van Nederlands staal dat onder de nieuwe regulering zal vallen. Van alle producten die Nederland van buiten de EU importeert en waar de EU de heffing op wil verhogen en het quota van wil verlagen, bestaat bijvoorbeeld 10,4% uit kwarto platen van ongelegeerd en gelegeerd staal. Daarmee is deze categorie dan ook een van de grootste.
Kwarto platen van ongelegeerd en gelegeerd staal worden vooral toegepast in de scheepsbouw, civiele techniek en energie-industrie, bijvoorbeeld voor bruggen, offshore platforms, windturbines, en grote machines. In 2023 kwam meer dan de helft van de totale Europese import boven het voorgestelde quotum uit, waardoor een groot deel van deze import met het tarief van 50% te maken kan gaan krijgen. Van alle geraakte importen vormen ook metallisch beklede platen een grote categorie. Dit zijn staalplaten die voorzien zijn van een dunne laag metaal, zoals zink of aluminium, om ze te beschermen tegen corrosie en weersinvloeden. Ze worden veel gebruikt als dak- en gevelbekleding in de bouw, maar ook in de productie van auto’s en huishoudelijke apparaten zoals koelkasten, wasmachines, ovens, vaatwassers en magnetrons. Met de nieuwe voorgestelde quota zou op meer dan 60% van de totale EU-import een heffing van 50% gelden.
Met een aandeel van 10,5% in de Nederlandse import is ook draadstaal van ongelegeerd en gelegeerd staal een belangrijke categorie. Het wordt veel gebruikt als basis voor producten zoals betonstaal en staaldraad voor kabels, veren en industriële bevestigingsmiddelen. Voor deze categorie is het quotum echter minder streng vastgesteld: 36% van de import in 2023 zou boven het quotum uitkomen.
Tabel 1: Verschillen in impact quotum voor verschillende typen staal

Impact voorgestelde heffingen: sectoren
De Europese Commissie (EC) heeft haar voorstel voor nieuwe handelsmaatregelen onderbouwd met een diepgaande analyse van de structurele uitdagingen in de Europese staalsector. De aanleiding voor deze analyse is de aanhoudende mondiale overcapaciteit, waardoor staalproducenten wereldwijd – met name in de EU – onder druk staan. De Commissie signaleert dat deze overcapaciteit leidt tot een aanhoudende stroom van goedkoop staal richting de Europese markt, waardoor de concurrentiepositie van Europese producenten structureel wordt ondermijnd.
Om de mogelijke gevolgen van verschillende beleidsopties in kaart te brengen, heeft de Commissie een economische impactanalyse uitgevoerd met behulp van het GTAP-model. Dit model maakt het mogelijk om de effecten van handelsmaatregelen op sector- en macro-economisch niveau te simuleren. In de analyse is een basisscenario doorgerekend waarin de overcapaciteit, importheffingen of productiesubsidies bij landen buiten de EU is meegenomen, de huidige Europese maatregelen medio 2026 aflopen en er geen nieuwe beschermende maatregelen door de EU worden genomen. De uitkomsten laten zien dat de Europese staalsector in dat geval geconfronteerd wordt met een forse daling van de productie -18% in 2030 ten opzichte van 2025 - en dat de import flink zal stijgen met 19%.
Naast een scenario waarin de huidige maatregelen worden verlengd, rekent de EC ook een scenario door waarbij de importquota worden teruggebracht naar het niveau van vóór de overcapaciteitscrisis (2013-2014), wat aansluit bij het huidige EU-voorstel. Uit de modelresultaten blijkt dat de negatieve impact op de Europese staalsector aanzienlijk wordt beperkt, maar niet volledig wordt weggenomen. In deze variant daalt de productie van de Europese staalindustrie tot 2030 met zo’n 8% ten opzichte van 2025, een duidelijk minder sterke krimp dan in het basisscenario. De importgroei wordt eveneens fors afgeremd: waar zonder maatregelen een stijging van 19% werd verwacht, blijft de toename in dit scenario beperkt tot ongeveer 6%. Wel blijven de exportmogelijkheden van de sector onder druk staan. Voor de sectoren die sterk afhankelijk zijn van Europees staal, zoals metaalproducten en de bouw, betekent dit scenario dat de beschikbaarheid van Europees staal beter geborgd blijft, al gaan de maatregelen gepaard met een lichte stijging van de staalprijzen (+1,7%).
Waar de analyse van de EC zich richt op het Europese gemiddelde, berekenen wij specifiek de gevolgen voor Nederland. Ook wij maken hierbij gebruik van het GTAP-model. Wel wijkt onze specificatie op enkele punten af van die van de Commissie, maar onze uitkomsten voor de Europese sectorgemiddelden komen grotendeels overeen met die van de EC. In de bijlage geven we een uitgebreidere uitleg van het model.
Heffingen EU leiden tot hogere staalproductie binnen Nederland…
Uit onze analyse blijkt dat de productie van de Nederlandse staalsector sterk verbetert ten opzichte van een scenario zonder nieuwe maatregelen. Op de korte termijn zal de productie 3,3% hoger zijn dan wanneer de EU geen extra maatregelen instelt. Wanneer kapitaal en arbeid vrij tussen sectoren kunnen verplaatsen, een scenario dat het best de lange termijn weerspiegelt, neemt de productie van de sector toe met 11,5% (zie figuur 7). Daarmee profiteert de Nederlandse staalsector sterker dan het gemiddelde in de eurozone van 9,5% (9,9% in de EC-analyse). Wel is het belangrijk om hierbij aan te geven dat het gaat om een verandering ten opzichte van een scenario zonder maatregelen. We verwachten dus niet dat de productie van de sector met 11,5% toeneemt op lange termijn, maar dat de productie op lange termijn 11,5% groter is ten opzichte van een scenario zonder de voorgestelde maatregelen van de EU. Het is daarbij waarschijnlijk dat de Nederlandse staalsector zonder nieuwe maatregelen, net als het EU-gemiddelde, sterk zal krimpen.
Figuur 7: Nederlandse ijzer- en staalindustrie sterk gebaat bij nieuwe maatregelen

Figuur 8: Importtarieven verleggen Nederlandse staalhandel en verbeteren exportpositie

Een van de oorzaken voor de hogere staalproductie is de verlegging van de handelsstromen (zie figuur 8). Er zal minder worden geïmporteerd uit met name het VK (waarover in het VK ook al de alarmbel is afgegaan) en andere Europese landen die geen deel uitmaken van de EU, al blijft de afname uit China en de VS beperkt. Daar staat wel een toename van de import uit EU-landen tegenover, en dan met name uit Duitsland.
De Nederlandse staalsector zal door de maatregelen flink meer exporteren naar andere EU-landen. Wel neemt de concurrentie op de wereldmarkten toe, omdat exporteurs buiten de EU zich meer op elkaars markten zullen gaan richten als vervanging voor hun export naar de EU. Voor Nederland is het belang van export buiten de EU echter gering. Hierdoor verbetert de netto exportpositie van de Nederlandse staalsector ten opzichte van het scenario zonder maatregelen flink, met 1,2 miljard euro.
In navolging van de staalsector zullen ook enkele Nederlandse sectoren die een groot aandeel hebben in de input van de staalsector meeprofiteren (zie figuur 9). De sector die cokes en petroleumproducten - de brandstoffen voor de hoogovens - maakt, produceert 0,2% meer in het scenario met hogere importheffingen. Ook de energiesector is een belangrijke toeleverancier in de staalproductie. Deze levert elektriciteit voor aandrijving van de machines en installaties en ook bepaalde typen ovens verwarmen op elektriciteit of gas. Hierdoor stijgt de vraag naar productie van de sector ten opzichte van het basisscenario, al is dat gezien de capaciteitsproblemen in de Nederlandse elektriciteitssector mogelijk geen positieve ontwikkeling. Verder neemt ook het watergebruik toe, met 0,4% ten opzichte van het basisscenario. Water wordt vooral ingezet voor het koelen van installaties en staalproducten, het reinigen van gassen, het behandelen van staaloppervlakken en bij stofbestrijding en afvalwaterbehandeling.
Figuur 9: Energie- en waterverbruik stijgt, vele andere sectoren zullen minder kunnen produceren

… maar tot lagere productie in andere sectoren
Veel andere Nederlandse (industrie)sectoren zien de productie afnemen ten opzichte van een scenario zonder nieuwe heffingen/quota (zie figuur 9). Een van de redenen hiervoor is een hogere staalprijs. Hierdoor zijn sectoren die staal als input gebruiken internationaal minder concurrerend. Ook is er voor deze sectoren door de hogere staalproductie minder arbeid en kapitaal beschikbaar. Bij de sector overige transportmiddelen, waartoe onder andere de scheepsbouw behoort, is de afname op de lange termijn het grootst.
Deze factoren spelen ook een rol in de daling van de productie van metaalproducten, elektrische apparaten en machines. Toch zien we dat voor deze sectoren de krimp op lange termijn lager is dan de krimp op de middellange termijn. Dit komt omdat het even duurt voordat een economie zich heeft aangepast aan een nieuwe situatie. Omdat deze sectoren niet alleen inputs krijgen van de staalindustrie, maar er ook aan leveren, zal de krimp op den duur iets kleiner zijn dan initieel.
De transportsector zal ten opzichte van het basisscenario een stuk meer staal vervoeren, maar daar staat een afname tegenover in het vervoer voor de rest van de industrie. Hierdoor is er met een verschil van 0,01% meer productie in het scenario met extra heffingen bijna geen verschil met het scenario zonder de extra heffingen.
Per saldo blijft het verschil in de totale Nederlandse en Europese productie beperkt ten opzichte van de situatie zonder nieuwe maatregelen, met slechts 0,02% meer productie op de lange termijn in Nederland en 0,04% in de gehele Eurozone.
EU minder afhankelijk, maar kans op internationale tegenreacties
De invoering van EU-tarieven en -quota beschermt de Europese en Nederlandse staalsector en zorgt ervoor dat de productie in de staalindustrie toeneemt en de afhankelijkheid van import uit derde landen afneemt ten opzichte van een scenario zonder nieuwe maatregelen. Dit kan vanuit het perspectief van strategische autonomie belangrijk zijn; de leveringszekerheid van staal binnen Europa wordt beter geborgd, waardoor de industrie minder kwetsbaar is voor geopolitieke schokken of exportbeperkingen door landen buiten de EU.
Wel is het met name de staalimport uit het VK en andere Europese landen buiten de EU die afneemt, waardoor de vraag kan worden opgeworpen of daarmee niet juist strategische partners worden geschaad. Ook is het een serieus risico dat de VS de handelsovereenkomst tussen de VS en de EU zal openbreken wanneer het land niet worden gevrijwaard van de maatregelen. Daarnaast is het de vraag in hoeverre deze heffingen passen binnen de WTO-wetgeving, al lijkt de EU de WTO-regels te willen omzeilen door het toepassen van bepaalde trucs.
Dergelijke scenario’s, waaronder eventuele tegenreacties, zijn niet meegenomen in bovenstaande analyse. Hierdoor kunnen de economische effecten – zowel voor de totale productie als die voor sectoren – uiteindelijk anders uitvallen.
Bijlage: GTAP-model
Het Global Trade Analysis Project (GTAP) is een onderzoeksproject van het Center for Global Trade Analysis van Purdue University. Dit centrum ontwikkelde het GTAP-model, een multiregionaal en multisectoraal algemeen evenwichtsmodel. Het model vormt ook de basis van handelsmodellen van de Wereldbank, CPB, CEPII, USITC en de Europese Commissie.
Algemene evenwichtsmodellen beschrijven vraag- en aanbodrelaties in verschillende markten (sectoren en landen). Prijzen en hoeveelheden passen zich zodanig aan dat vraag en aanbod in evenwicht zijn. Het GTAP-model is goed in het beschrijven van veranderingen van de sectorstructuur in landen na invoering of kwijtschelding van handelstarieven. Via allocatie-efficiëntie en ruilvoeteffecten kunnen ook inschattingen worden gemaakt van veranderingen in de welvaart tussen landen.
Daarmee beschrijft het model echter lang niet alle voordelen van handel. Zo houdt het geen rekening met innovatie, toenemende concurrentie, technologische spillovers, endogene groei of consumenten- en producentensentimenten. Verder ontbreken conjunctuurcycli of wisselkoersen en worden financiële markten sterk versimpeld weergegeven. Ook springt het model direct van het ene evenwicht naar het volgende; routes daarnaartoe, waarin lonen bijvoorbeeld vertraagd reageren op prijsverandering, kunnen niet worden gemodelleerd.
Een belangrijk voordeel van een multisectorale modellen is echter dat ze rekening kunnen houden met intersectorale verbanden, zoals downstream- en upstream-effecten. Ook kunnen sectorspecifieke tarieven gedetailleerd worden gemodelleerd. Dit is allebei lastiger te modelleren in NiGEM, het macro-economische model dat verder veel binnen RaboResearch wordt gebruikt.
We gebruiken voor dit onderzoek GTAP versie 7, met de circulaire economiedatabase (v11) in het GTAP-Power-model. We gebruiken de circulaire economiedatabase omdat deze, in tegenstelling tot de standaard database, individuele sectoren voor het ontginnen en de productie van ijzer en staal, en aluminium bevat. We aggregeren de data tot zeventien landen of regio’s met ieder vijftig sectoren. De database gebruikt data uit 2017.
Producenten in het model produceren goederen door gebruik te maken van de factoren kapitaal, laaggeschoolde arbeid, hooggeschoolde arbeid, land (alleen agrarische sectoren) en natuurlijke bronnen (alleen agrarische sectoren, energiesectoren en mijn- en extractiesectoren). Daarnaast gebruikt een producent intermediaire goederen of diensten van andere sectoren. De verhoudingen waarin deze productiefactoren worden gebruikt, staan vast. Wel is het mogelijk om input van een bepaalde sector in een land te vervangen door dezelfde input van een sector in een ander land. Hoe snel producenten zullen wisselen van toeleverancier als gevolg van prijsveranderingen wordt bepaald door empirisch gekalibreerde handelselasticiteiten. Deze zijn input-specifiek. Zo is de elasticiteit voor het gebruiken van goederen als olie of gas vanuit een andere handelspartner veel hoger dan de elasticiteit voor een dienst van dienstensectoren.
Andere belangrijke parameters in het model zijn de elasticiteiten die bepalen hoe snel kapitaal en arbeid kunnen verplaatsen van de ene sector in een land naar een andere sector in een land. In de standaardinstellingen van het model zijn deze factoren perfect mobiel. Arbeid en kapitaal zullen zich ongehinderd verplaatsen naar sectoren waar ze het meest kunnen opbrengen. Dit zorgt voor een evenwicht dat het best de lange termijn beschrijft, wat snel meer dan een decennium kan kosten om te bereiken. Op die termijn zal kapitaal zich door verschillen in investeringen goed kunnen verplaatsen. Arbeiders kunnen zich omscholen en een nieuwe generatie arbeiders zou zelfs andere beroepskeuzes kunnen maken.
Op kortere termijn kunnen deze factoren zich echter een stuk minder gemakkelijk verplaatsen. Een landbouwmachine kan niet in de elektronica-industrie worden ingezet en een kapper kan niet zomaar in de machinebouw gaan werken. Op de korte en middellange termijn zijn dit trage factoren. Voor de middellange termijn gebruiken we een elasticiteit van transformatie (ETREA) van -0,1 op (beide vormen van) arbeid en -1 voor kapitaal. Voor de korte termijn gebruiken we een elasticiteit voor arbeid van -0,05 en -0,1 voor kapitaal. Daarnaast fixeren we op de korte termijn ook de investeringsniveaus van de landen en regio’s. Op de middellange en lange termijn gebruiken we de standaardinstelling, waarin niveaus zich zo aanpassen dat de investeringsopbrengsten in ieder land gelijk zijn.
GTAP-specificatie Europese Commissie
De Europese Commissie gebruikt in haar analyse zowel een dynamische (GTAP-RD) als een statische variant van GTAP (GTAP-HS-TRQ). De dynamische variant wordt gebruikt voor het opstellen van de macro-economische baseline, terwijl de statische variant wordt ingezet om de effecten van verschillende handelsmaatregelen op detailniveau door te rekenen. De Commissie werkt met de standaard GTAP-database (versie 11c) en splitst de staalproducten handmatig uit naar 26 productgroepen. Wij gebruiken de circulaire economiedatabase in GTAP-Power, die meer detail biedt voor ijzer, staal en aluminium dan de standaard GTAP-database, maar minder detail dan de handmatig samengestelde database van de Commissie.
In de EC-modelspecificatie zijn arbeid en kapitaal volledig mobiel tussen sectoren binnen een land, wat betekent dat deze productiefactoren zich zonder restricties verplaatsen naar de sectoren waar ze het meeste opleveren. Dit komt overeen met de langetermijnspecificatie van ons model. De Commissie gebruikt in tegenstelling tot onze specificatie niet de standaardelasticiteiten in het GTAP-model voor handel en substitutie, maar elasticiteiten gebaseerd op recente empirische schattingen door Fontagné et al (2022), omdat daarmee ook specifieke elasticiteiten voor de verschillende staalgroepen berekend kunnen worden.
Daarnaast is het in onze modelversie niet mogelijk om een importquotum te modelleren, zoals de Europese Commissie dat doet. In plaats daarvan werken wij met een additioneel tarief van 25% op staalimporten. Hierdoor zijn de uitkomsten van onze analyse niet één-op-één vergelijkbaar met de scenario’s van de Commissie, maar het effect van een dergelijk tarief benadert in grote lijnen de impact van een restrictief quotum op de staalmarkt, zie tabel A1 voor een vergelijking.
Zie voor een volledige beschrijving van het model de volgende referenties:
Aguiar, A., Chepeliev, M., Corong, E., & van der Mensbrugghe, D. (2023). The Global Trade Analysis Project (GTAP) Data Base: Version 11. Journal of Global Economic Analysis, 7(2). https://doi.org/10.21642/JGEA.070201AF.
Corong, E. L., Hertel, T. W., McDougall, R., Tsigas, M. E., & van der Mensbrugghe, D. (2017). The Standard GTAP Model, Version 7. Journal of Global Economic Analysis, 2(1), 1–119. https://doi.org/10.21642/JGEA.020101AF.
Peters, J. C. (2016). GTAP-E-Power: An Electricity-detailed Economy-wide Model. Journal of Global Economic Analysis, 1(2), 156–187. https://doi.org/10.21642/JGEA.010204AF.
Vergelijking GTAP uitkomsten RaboResearch en Europese Commissie
Tabel A1: Gemiddelde verandering productie per sector in de EU



