Onderzoek
Zeven landen kunnen wegkomen met het aanzetten van de geldpers
De roep om de geldpers aan te zetten om overheidsuitgaven te financieren is door de coronacrisis steeds luider geworden. Maar dat is een slecht plan als je structureel financieel afhankelijk bent van het buitenland.
Het klinkt simpel: als de overheid geld nodig heeft, drukt de centrale bank gewoon geld bij. Dit heet monetaire financiering en volgens aanhangers van de Moderne Monetaire Theorie (MMT) is hier niks mis mee. Normaliter geeft de overheid obligaties uit om een begrotingstekort te dichten. Investeerders, zoals pensioenfondsen, lenen dan geld aan de overheid waarvoor zij rente ontvangen. Bij rechtstreekse monetaire financiering wordt deze secundaire markt overgeslagen. De centrale bank voorziet de overheid van geld door de obligaties direct op te kopen. In principe kan de centrale bank overheidsuitgaven ongelimiteerd gratis financieren, omdat deze letterlijk met een druk op de knop de eigen valuta kan creëren (figuur 1).
Monetaire financiering is riskant
Maar er zijn grenzen aan het gebruik van de geldpers. In landen zoals Brazilië, Argentinië en India heeft de geldpers in het verleden gezorgd voor hoge inflatie. Het wordt vooral een probleem als het extra gedrukte geld zorgt voor meer vraag naar goederen en diensten dan dat er kan worden geproduceerd. Als het vertrouwen in een munt door die hoge inflatie ook nog sterk afneemt, kan er zelfs hyperinflatie optreden. Denk aan de Weimarrepubliek, Zimbabwe en recent Venezuela.
Wat bepaalt of een land succesvol de geldpers kan aanzetten?
Voor monetaire financiering moet een land sowieso beschikken over een eigen munt die niet is gekoppeld aan een andere. Daarnaast moet de centrale bank onafhankelijk en geloofwaardig zijn, wat belangrijk is om oplopende inflatie te kunnen beteugelen. Ook is een overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans van belang. Er is een tekort als binnenlandse besparingen ontoereikend zijn om het financieringstekort van de overheid te dekken. Tekortlanden importeren meer dan ze exporteren en doen feitelijk aanspraak op de productiecapaciteit van het buitenland voor hun binnenlandse uitgaven. Als deze landen geld gaan drukken, willen ze feitelijk ‘gratis’ importeren uit het buitenland.
Geen gratis lunch
Maar zoals de Amerikaanse econoom Milton Friedman al zei: “There is no such thing as a free lunch”. De wisselkoers zal namelijk sterk onder druk komen te staan, omdat importeurs hun hagelnieuwe lokale bankbiljetten moeten omruilen tegen buitenlandse valuta. Door een depreciatie van de munt zullen de prijzen van buitenlandse goederen en diensten stijgen en de inflatie (nog verder) oplopen. De centrale bank kan proberen de wisselkoers te stabiliseren maar buitenlandse valutareserves raken vroeg of laat ook op. We hebben met behulp van een scenario doorgerekend wat dit voor India betekent: de Indiase roepie verliest 25% van zijn waarde in 2021 ten opzichte van de Amerikaanse dollar en de inflatie stijgt naar 12%. Kortom: de geldpers aanzetten is een slecht plan wanneer je afhankelijk bent van productie en financiering uit het buitenland.
Welke landen kunnen de geldpers gebruiken?
Er zijn uiteindelijk maar zeven landen die volgens onze analyse in aanmerking komen om op een verantwoorde manier monetair te kunnen financieren. Naast China en Japan hoort ook de Verenigde Staten hierbij, terwijl het een tekort heeft op de lopende rekening. Maar de VS heeft een uitzonderingspositie door de rol van de dollar als mondiale reservevaluta.
De eurozone heeft ook een licht overschot op de lopende rekening en zou in principe ‘land’ nummer acht kunnen zijn. Maar Europese verdragen verbieden monetaire financiering. Aangezien bepaalde zaken zoals gemeenschappelijke staatsobligaties en een gezamenlijke begroting nog niet zijn geregeld, is het de vraag of monetaire financiering überhaupt verstandig is. In de eurozone zal de T in MMT dus nog wel even de boventoon blijven voeren.
Eerder verschenen bij RTL Nieuws - Opinie.