Onderzoek

Decarbonisatie van wegvervoer: gevolgen voor biobrandstoffen

13 oktober 2021 12:56

Het beleid van de EU om het wegvervoer koolstofvrij te maken heeft al in 2025 en zeker na 2030 gevolgen voor de vraag naar fossiele brandstoffen en biobrandstoffen.

auto snelweg

Om het wegvervoer in de EU koolstofvrij te maken, is een brede aanpak nodig. Niet alleen gericht op traditionele biobrandstoffen. Maar ook op het gebruik van duurzame elektriciteit, groene waterstof en andere geavanceerde biobrandstoffen. Vanwege het verbod op verbrandingsmotoren vanaf 2035 zal het wagenpark langzaam worden vervangen. De vraag naar fossiele brandstoffen en biobrandstoffen merkt hier al in 2025 en zeker na 2030 de gevolgen van.

Strenger beleid vervoersector noodzakelijk

De EU streeft ernaar tegen 2050 klimaatneutraal te zijn en de uitstoot van broeikasgassen tot netto nul terug te brengen. Deze doelstelling sluit aan bij de wereldwijde inspanningen om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 à 2°C. Op 14 juli heeft de Europese Commissie een pakket maatregelen gepresenteerd onder de naam ‘Fit for 55’. Deze beleidsvoorstellen moeten ervoor zorgen dat de uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 met minstens 55 procent kan worden verlaagd ten opzichte van het niveau van 1990. Het wegvervoer is veruit de grootste veroorzaker van broeikasgasemissies. De sector vertegenwoordigt 22 procent van de totale uitstoot in de EU. Vandaar de noodzaak van een strenger beleid, met name voor personenauto's. Deze zijn namelijk verantwoordelijk voor 61 procent van de emissies van het wegvervoer. De voorgestelde verlagingsdoelstelling voor de vervoersector is 13 procent.

Overstap naar elektrisch rijden

De Europese ambitie om het wegvervoer koolstofvrij te maken, is gericht op een omschakeling naar een elektrisch wagenpark – lichte vrachtwagens meegerekend – dat rijdt op duurzaam opgewekte elektriciteit. Daarnaast ligt de focus op het gebruik van groene waterstof voor zware en commerciële voertuigen, zoals zware vrachtwagens, bussen en treinen. Duurzame energiebronnen in het vervoer helpen de uitstoot van broeikasgassen te verlagen, en maken ons minder afhankelijk van fossiele brandstoffen.

Uiteenlopende vraag naar biodiesel en bio-ethanol

Door de overstap op elektrisch rijden en het gebruik van waterstof in het wegvervoer zal de vraag naar fossiele en biobrandstoffen afnemen, vooral na 2030. Voor de korte termijn, tot 2025, voorspellen we dat de vraag naar diesel en biodiesel in eenzelfde tempo zal dalen, namelijk met bijna 4 procent ten opzichte van het niveau van 2020. Dit komt door de hogere vervangingsgraad van dieselvoertuigen. Daar staat tegenover dat de vraag naar benzine en bio-ethanol tot 2025 naar verwachting met 5 procent toeneemt. Omdat het langer duurt voordat de vervangingsratio van benzineauto's effect sorteert.

Dalende vraag op middellange en lange termijn

In de daaropvolgende jaren is naar verwachting een steilere daling te zien naarmate de samenstelling van het wagenpark verjongt en nieuwe technologieën worden ingevoerd. Tegen 2030 verwachten we dat de vraag naar diesel 10 procent onder het niveau van 2020 zal liggen, en de vraag naar bio-ethanol 5 procent. Tegen 2050 zal de vraag naar biobrandstoffen meer dan de helft lager liggen dan het niveau van 2020. De dalende vraag naar biodiesel zal niet in dezelfde mate doorwerken in een dalende vraag naar de grondstoffen hiervoor. Want de geleidelijke afschaffing van palmolie in de Europese biobrandstofproductie tot 2030 leidt waarschijnlijk tot een concurrentiestrijd tussen raapzaadolie en afgewerkte bak- en braadolie om het gat te dichten. Tot 2025 zal de groeiende vraag naar ethanol gunstig uitpakken voor ethanolspelers en hun grondstoffenleveranciers. Maar daarna zal de vraag ernaar dalen. En daarmee ook de vraag naar de grondstoffen, behalve cellulose-ethanol. De productie daarvan zal worden aangemoedigd omdat het als geavanceerde biobrandstof wordt gezien.

Toekomst traditionele biobrandstoffen niet rooskleurig

De vooruitzichten voor de traditionele biobrandstoffen op de lange termijn, na 2045, zijn somber. Tegen die tijd zal het grootste deel van het wagenpark in de EU al zijn vervangen door elektrische en waterstofvoertuigen. Door de verwachte daling van de vraag naar biobrandstoffen zullen biobrandstofproducenten waarschijnlijk op zoek te gaan naar alternatieve toepassingen voor hun producten. En de kans is daarom klein dat er nog extra wordt geïnvesteerd in conventionele biobrandstoffen, ondanks de positieve vooruitzichten op korte termijn. Dit komt ook doordat de productiecapaciteit op dit moment niet volledig wordt benut. Het zou een ander verhaal zijn als het beleid zo zou veranderen dat deze biobrandstoffen toch als brandstof kunnen worden gebruikt. Zo niet, dan zal de nadruk liggen op hernieuwbare elektriciteit, waterstof en andere geavanceerde biobrandstoffen omdat dit duurzame bronnen zijn die energie kunnen leveren zonder broeikasgassen uit te stoten.

Onzekerheid rond invoering hernieuwbare technologie

Toch bestaat er grote onzekerheid over de vraag óf, en zo ja, hoe snel, nieuwe duurzame technologieën op grote schaal worden ingevoerd. Onvoorziene toekomstige ontwikkelingen kunnen gevolgen hebben op de verwachte opmars en invoering van nieuwe voertuigtechnologie en geavanceerde biobrandstoffen. Onder andere omstandigheden, bijvoorbeeld bij beleidswijzigingen, zouden conventionele biobrandstoffen juist weer een belangrijkere rol kunnen spelen bij het bereiken van de doelstellingen van de EU om de uitstoot te verlagen.