Opinie
Stijging levensverwachting valt tegen. Of mee.
De levensverwachting stijgt minder snel dan eerder gedacht, volgens de nieuwste prognose van het Actuarieel Genootschap. Of in de verre toekomst de levensverwachting weer sneller zal stijgen of juist zal dalen is echter nog maar de vraag.
Voor het eerst sinds jaren stijgt onze levensverwachting minder snel dan verwacht. Dat blijkt uit de nieuwe prognose van het Actuarieel Genootschap. Verwachtte het Genootschap twee jaar geleden dat een jongetje geboren in 2019 nog 90,4 jaar zou worden, nu wordt ditzelfde jongetje naar verwachting nog maar 90 jaar. De daling bij meisjes is zelfs nog groter waardoor het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen afneemt. De relatief hoge sterfte bij recente griepgolven in 2016 en 2017 verklaren de daling in de langetermijnprognose.
Pensioenfondsen en verzekeraars gebruiken de prognoses bij het berekenen van premies. Stijgt de levensverwachting minder hard dan verwacht, dan is dat –toegegeven, een beetje cynisch- een meevaller op pensioengebied.
Betekenen de nieuwe prognoses dat de stijging van de levensverwachting vanaf nu minder snel gaat? Of komen we er over een paar jaar achter dat dit slechts een tijdelijk dipje was en dat de meeste baby’s van nu uiteindelijk met gemak ouder dan honderd worden? En zullen man-vrouwverschillen in levensverwachting verdwijnen? Het is namelijk nog maar de vraag in hoeverre die biologisch zijn bepaald; mogelijk speelt gedrag een grotere rol. Uit diverse studies blijkt dat ongezonde voeding, roken, stress en zwaar lichamelijk werk het leven flink kunnen verkorten. Dat verklaart wellicht ook de verschillen in levensverwachting per land, zelfs binnen Europa. En ook waarom de bewoners van kloosters vaak bovengemiddeld oud worden.
Voor een pensioenfonds zijn deze vragen heel relevant. Om de premie voor een twintigjarige werknemer vast te stellen, zou een pensioenfonds het liefst minstens tachtig jaar vooruit willen kijken. Dat kan helaas niet. Maar we kunnen wél een eind terugkijken, met dank aan het CBS. En dat levert interessante inzichten op.
Wist u bijvoorbeeld dat mannen veel vaker dan vrouwen overlijden aan zogeheten ‘uitwendige oorzaken’? Het is zelfs de belangrijkste doodsoorzaak bij tieners, mannen tot 45 jaar en vrouwen tot 30 jaar. Het gaat hierbij om fatale ongelukken, geweld of zelfmoord. Ook opvallend: in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw was er helemaal geen verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen. Dat verschil liep in de jaren zeventig en tachtig flink op, maar nam de laatste decennia juist weer af. In de cijfers zien we ook de impact van medische vooruitgang. Infectieziekten waren in de eerste helft van de vorige eeuw nog de belangrijkste doodsoorzaak; hart- en vaatziekten in de tweede helft. Inmiddels is kanker doodsoorzaak nummer 1. Dat had een eeuw geleden vast niemand voorspeld. Hopelijk kunnen we de komende decennia steeds meer vormen van kanker succesvol behandelen. Wie weet stijgt de levensverwachting dan nóg sneller. En als we menselijke weefsels in een laboratorium kweken en zo ‘kapotte onderdelen’ vervangen, zijn er dan nog wel grenzen aan onze levensverwachting?
Tegelijkertijd zijn er signalen dat snel muterende virussen en resistente schimmels en bacteriën steeds gevaarlijker worden. Ook kan klimaatverandering ertoe leiden dat meer ouderen voortijdig overlijden. Misschien wordt onze levensverwachting daardoor juist wel korter. Welk scenario lijkt waarschijnlijker? Ik durf het niet te zeggen. Toch is het zinvol om bij dit soort zaken stil te staan. Al is het maar om je te realiseren wat de beperkingen van prognoses zijn.
Verschenen in het Reformatorisch Dagblad, 29 september 2018