Opinie
Nieuwe pensioenstelsel helpt niet iedereen aan goed pensioen
Na jaren van voorbereiding, onderhandeling en discussie is de Wet Toekomst Pensioenen goedgekeurd door de Tweede en Eerste Kamer. Net op tijd, slechts enkele weken voor de val van het kabinet. Door deze pensioenhervorming veranderen de spelregels voor het pensioen dat werknemers opbouwen. Maar dit zorgt er nog niet voor dat iedere werknemer ook daadwerkelijk een goed pensioen opbouwt. Wie vallen er tussen wal en schip en wat is er nodig om daar verandering in te brengen?

Geen pensioen: de ‘witte vlek’
Niet iedereen die in loondienst werkt, bouwt pensioen op. Dat komt omdat in sommige sectoren de werkgever niet verplicht is om een pensioenregeling aan te bieden, of omdat binnen de pensioenregeling jongeren en uitzendkrachten niet meteen pensioen opbouwen. De overheid wil dat meer werknemers pensioen gaan opbouwen en neemt daarvoor ook maatregelen. Zo is de wachttijd in de pensioenregeling voor uitzendkrachten nu afgeschaft en gaat de leeftijd waarop werknemers deelnemer van een pensioenfonds worden op 1 januari 2024 van 21 naar 18 jaar. Ook na de pensioenhervorming blijven sommige groepen werknemers echter zonder pensioenregeling zitten. Dat gebeurt als ze onder een cao vallen die een pensioen niet verplicht stelt en hun werkgever niet vrijwillig een regeling aanbiedt.
Laag pensioen: de ‘grijze vlek’
Daarnaast is er is ook een flinke groep werknemers die wel een pensioenregeling heeft, maar daarmee maar weinig pensioen opbouwt. Dit wordt de ‘grijze vlek’ genoemd. Voor pensioenopbouw geldt wel een bovengrens, maar géén ondergrens. Werknemers realiseren zich vaak niet hoe groot de verschillen zijn tussen pensioenregelingen, wat kan zorgen voor een onaangename verrassing als ze met pensioen gaan.
In het nieuwe stelsel wordt de maximumpremie naar verwachting 30 procent van het deel van het inkomen waarover pensioen wordt opgebouwd (de ‘pensioengrondslag’). Wel heeft de overheid een ondergrens bepaald bij de pensioenregeling voor payrollkrachten - dat zijn werknemers die administratief in loondienst van een payrollbedrijf zijn, maar feitelijk bij een ander bedrijf werken. Hierbij moet het werkgeversdeel van de premie minimaal 15,7 procent bedragen. Daar mag dan nog een werknemerspremie bovenop komen.
Die norm wordt in veel pensioenregelingen bij lange na niet gehaald. De AFM onderzocht de bestaande beschikbare premieregelingen, waar ruim 1 miljoen werknemers onder vallen. Dit type regeling komt vaak voor in de zakelijke dienstverlening. Bij maar liefst 65 procent van de deelnemers aan deze regelingen was de totale premie zelfs minder dan 10 procent.
Vakbond VCP pleit daarom al enkele jaren voor een ‘Pensioenlabel’. Daarmee wordt met de letters A tot en met E aangegeven hoe royaal het ouderdoms- en nabestaandenpensioen is, vergelijkbaar met de Nutri-score voor voedingsmiddelen. De (nu demissionaire) minister ziet hier echter weinig in. Mogelijk kan een nieuw kabinet hierin wél stappen zetten. Want zonder ondergrens is deze informatie broodnodig.
Eerder verschenen in het Reformatorisch Dagblad