Onderzoek
Hoe ver kijken 20-45-jarigen vooruit voor hun financiële planning?
Het blijkt dat mensen die verder vooruit plannen, vaker méér spaargeld hebben. En dat ze andere spaardoelen nastreven. We vroegen ruim duizend Nederlanders naar hun spaardoelen en hoe ver ze hun financiën plannen.
In het kort
Bijna dertig procent van de Nederlanders tussen de 20 en 45 jaar oud vindt de korte termijn (de komende maanden tot het komend jaar) het belangrijkst voor zijn financiële planning. Nog eens elf procent weet niet voor welke termijn ze plannen. Dat blijkt uit een enquête die wij in september van 2018 lieten uitvoeren onder 1.019 Nederlanders[1]. Meer dan de helft van de Nederlanders kijkt dus verder vooruit, twaalf procent denkt voor zijn financiële planning zelfs na over tien jaar of verder (zie figuur 1). Die verschillen in de planningshorizon zijn belangrijk, want ze zijn gerelateerd aan de hoogte van het spaargeld. Van de respondenten die vooral over de komende maanden nadenken, heeft namelijk ruim dertig procent géén spaargeld. Onder de groepen die verder vooruit plannen, geldt dat voor nog geen tien procent (zie figuur 2). Die laatste groep heeft bovendien veel vaker 9.000 euro of meer.
[1] Net zoals o.a. Fisher en Montalto (2010) hebben we de planningshorizon van mensen in kaart gebracht door respondenten te vragen welke periode het meest belangrijk voor hen is als het aankomt op de financiële planning en spaargedrag in het algemeen. De antwoorden waaruit gekozen kon worden waren: “De komende maanden”, “Het komende jaar”, “De komende vijf jaar”, “De komende vijf tot 10 jaar”, “Verder dan 10 jaar” en “Weet ik niet”.
Verder valt op dat Nederlanders tussen de 20 en 45 jaar vooral sparen voor onverwachte uitgaven: 65 procent legt geld opzij als financiële buffer. Ook voor grote praktische uitgaven, zoals een nieuwe auto of laptop, wordt veel gespaard: 61 procent noemt dit als spaardoel (zie figuur 3). Vaak zijn deze uitgaven te groot om van het maandelijkse inkomen te doen – en moet er dus voor worden gespaard. Dit geldt natuurlijk ook voor nóg grotere spaardoelen, zoals het pensioen of het overbruggen van een (tijdelijke) terugval in het inkomen. Toch blijken Nederlandse 20-tot-45-jarigen niet vaak voor hun pensioen of een terugval in hun inkomen sparen. Gek is dat niet: daarvoor zijn in Nederland collectieve voorzieningen. Zo sparen veel mensen via hun werkgever verplicht voor een aanvullend pensioen en biedt een WW-uitkering (tijdelijk) soelaas bij ontslag (zie ook deze publicatie van RaboResearch).
Respondenten noemen dan ook vaker doelen die niet, of in mindere mate, collectief zijn geregeld. Denk aan de eerder genoemde financiële buffer, maar ook de toekomst van de kinderen (34 procent), uitgaven aan de woning (32 procent) en lifestyle-uitgaven als reizen (31 procent). Ook legt zo’n 9 procent geld opzij om dagelijkse uitgaven te kunnen doen, bijvoorbeeld boodschappen of kleding. De meesten kunnen dit waarschijnlijk uit hun maandelijkse inkomen betalen, maar dat geldt niet voor iedereen: wie hiervoor moet sparen, heeft vaker een laag inkomen, van tussen de €0 en de €1.000 netto per maand.
De doelen waarvoor mensen sparen, blijken - net als dus hun planningshorizon - óók invloed te hebben op hun spaargedrag. Zo blijkt uit onze analyse dat degenen die zeggen spaardoelen na te streven die verder in de toekomst liggen, zoals het pensioen, de toekomst van de kinderen en extra aflossingen op de hypotheek, ook vaker aan te geven een langere planningshorizon te hebben. Wie spaart om een huis te kopen of voor feestjes, festivals of om te reizen (zie figuur 4), heeft juist vaker een kortere planningshorizon. Maar hoe ver je vooruit kijkt is niet het enige dat van belang is bij de relatie tussen spaardoelen en de hoogte van het spaargeld. Want naast degenen die sparen voor hun pensioen of om extra af te lossen, hebben ook degenen die sparen voor de koop van een huis een grotere kans op meer spaargeld (zie figuur 5). Niet vreemd, want daar is over het algemeen een groot bedrag voor nodig en het is een ambitie die vaak dichterbij ligt. Waarschijnlijk speelt verder mee dat bepaalde doelen pas in beeld komen, als er voldoende buffer aanwezig is om financiële tegenslagen op te vangen en korte termijn doelen te bereiken. Zo hebben ook degenen die sparen om te kunnen beleggen een grotere kans op meer spaargeld.
Toch blijkt dat degenen die verder vooruit plannen, meer spaargeld opbouwen, ook los van hun specifieke spaardoelen. Dat kan vastgesteld worden aan de hand van een statistische analyse die aan het eind van deze tekst wordt gepresenteerd.
Wat de gedragswetenschap zegt over plannen en spaardoelen
Mensen die verder vooruit plannen geven wellicht van nature meer om hun welzijn op de lange termijn, waardoor ze hiervoor meer geld opzij leggen (Epper et al., 2018). Verleidingen op korte termijn – een nieuw jurkje, de laatste smartphone of een avond doorzakken met vrienden – kunnen zij om die reden misschien eenvoudiger weerstaan. Een flinke spaarpot opbouwen kost hen dus minder moeite, omdat ze daarvoor minder zelfbeheersing nodig hebben (Thaler en Shefrin, 1981).
Daarnaast wijst psychologisch onderzoek uit dat het maken van een planning juist ook een manier is om zelfbeheersing uit te oefenen om zo je consumptie onder controle te houden (Ameriks, Caplin & Leahy, 2003). Ga maar na: het is makkelijker om je aan de intentie te houden om geld opzij te leggen voor een bepaald doel, als je van tevoren hebt uitgestippeld hoe hoog het bedrag elke maand moet zijn en hoe lang je het moet volhouden. Het werkt daarmee als een zelfbeheersingsmechanisme en dat helpt bij het sparen. Ook onderzoek van Lusardi en Mitchell (2007) wijst uit dat degenen die plannen maken om voor hun pensioen te sparen, meer (spaar)vermogen hebben op het moment dat ze met pensioen gaan.
Andersom kan natuurlijk ook waar zijn: mensen met meer spaargeld kijken wellicht verder vooruit omdat ze andere behoeftes krijgen. Hierdoor gaan ze zich mogelijk richten op doelen voor de langere termijn. Wetenschappelijk onderzoek suggereert inderdaad dat spaardoelen kunnen veranderen zodra mensen over meer financiële middelen beschikken, zoals een hoger inkomen of meer spaargeld (Xiao & Anderson, 1997; Xiao & Noring, 1994).
Daarnaast is er literatuur (zie onder meer Xiao & Noring, 1994; DeVaney et al., 2007; Lee & Hanna, 2015) die suggereert dat de manier waarop mensen hun spaardoelen rangschikken deels samenhangt met de zogeheten piramide van Maslow (1954). Volgens dat denken streven mensen tot op zekere hoogte dezelfde soort behoeftes na, onderverdeeld in verschillende niveaus. Onderaan staan de basisbehoeftes, zoals kleding en boodschappen. Naarmate mensen over meer financiële middelen beschikken, hoeven ze voor die basisbehoeftes minder of zelfs helemaal niet meer te sparen. Daardoor schuiven hun behoeftes een niveau omhoog, en kunnen dus ook hun spaardoelen veranderen.
In eerste instantie zal die focus verschuiven van basisbehoeften naar veiligheid, waardoor huishoudens een buffer bij elkaar willen sparen waarmee ze financiële schokken kunnen opvangen. Vervolgens kunnen ze de behoefte voelen om ook hun welzijn op de lange termijn en dat van hun familie veilig te stellen. De aandacht wordt dan verlegd naar doelen voor de langere termijn, zoals sparen voor het pensioen of voor de studie van kinderen (Xiao & Noring, 1994). DeVaney et al. (2007) concluderen dan ook dat de verschuiving langs deze behoefte-hiërarchie en de financiële planningshorizon samenhangen: er zit een associatie tussen een langere planningshorizon en sparen voor doelen die hoger in de behoefte-rangschikking liggen en meer op de lange termijn spelen.
Wie kijken er verder vooruit?
Om de relatie tussen het spaargedrag, de planningshorizon en verschillende spaardoelen verder te onderzoeken, hebben we meerdere statistische analyses uitgevoerd met de data van onze enquête. We brengen eerst in kaart wie er verder vooruit plant en hoe de planningshorizon samenhangt met verschillende spaardoelen. Hiervoor hebben we een geordende logistische regressieanalyse uitgevoerd met de planningshorizon als afhankelijke variabele (discreet, in categorieën) [2]. We controleren voor inkomen, leeftijd, gezinssamenstelling, opleidingsniveau en koophuis. Alleen voor opleidingsniveau vinden we een significant verband: hoogopgeleiden hebben een grotere kans om verder vooruit te kijken dan laagopgeleiden. Middelbaaropgeleiden hebben een marginaal significant grotere kans om verder vooruit te kijken dan laagopgeleiden. De andere sociaal-economische factoren, waaronder de hoogte van het inkomen, de leeftijd en gezinssamenstelling, hebben volgens onze analyse dus geen invloed op de planningshorizon. Omdat het mogelijk is dat mensen met meer spaargeld verder vooruit kijken, nemen we ook de hoogte van het spaargeld als variabele mee in de geordende logistische regressieanalyse. Dit lijkt wel uit te maken: we vinden een positieve associatie tussen de omvang van het spaarvermogen en de planningshorizon (hier gaan we in de tweede regressieanalyse -hieronder uitgewerkt- verder op in). Voor een volledig overzicht van de variabelen en de uitkomsten van de regressieanalyse, zie tabel 1 in Appendix 1.
Spaardoelen voorspellen de planningshorizon
Waarvoor je spaart lijkt een rol te spelen bij de lengte van de planningshorizon: mensen die verder vooruit kijken hebben andere spaardoelen. In figuur 6 staan de zogeheten odds ratio’s van de spaardoelen die een significante relatie hebben met de planningshorizon en de significantieniveaus. De odds ratio’s van een geordende logistische regressie kunnen als volgt worden geïnterpreteerd: voor een toename van één unit in de voorspellende variabele, zoals inkomen, neemt de kans op meer spaargeld toe of af met de odds ratio (alle andere variabelen constant houdend). Een odds ratio boven de 1 betekent een positieve samenhang, een odds ratio tussen 0 en 1 een negatieve. Als het 95-procent betrouwbaarheidsinterval volledig onder of boven de 1 ligt, dan is met 95 procent zekerheid te zeggen dat er een negatieve dan wel positieve relatie bestaat tussen de onafhankelijk en afhankelijke variabele.
[2] Met deze analyse is het mogelijk om vast te stellen of er een verband is tussen de lengte van de planningshorizon en verschillende factoren, maar het is niet mogelijk om iets te zeggen over de causaliteit van deze relaties. Voor de geordende logistische regressieanalyse worden de deelnemers van wie het antwoord ontbreekt voor de hoogte van het spaargeld en degenen die op jaarbasis niet sparen buiten beschouwing gelaten. Dit laatste is omdat aan hen een aantal vervolgvragen over spaardoelen niet zijn gesteld. Hierdoor is N = 780 voor de hoogte van het spaargeld. Voor de analyse over de lengte van de planningshorizon worden ook degenen die niet weten wat hun planningshorizon is buiten beschouwing gelaten, waardoor N = 707 voor deze analyse.
Wie spaart om extra af te lossen op de hypotheek, voor het pensioen en voor de toekomst van de kinderen heeft een significant grotere kans op een langere planningshorizon. Dit zijn allemaal spaardoelen die over het algemeen verder in de toekomst gerealiseerd zullen worden. Het is dus niet vreemd dat deze positief geassocieerd zijn met de planningshorizon. Deze resultaten sluiten ook aan bij de studie van DeVaney et al. (2007). Bovendien vonden DeVaney en Chien (2002) dat degenen die spaarden voor het onderwijs van hun kinderen een langere planningshorizon hadden.
Wie aangeeft te sparen voor lifestyledoeleinden, denk aan reizen, festivals en uitgaan, of om een huis te kunnen kopen heeft juist een kleinere kans op een lange planningshorizon. Lifestyle doeleinden spelen over het algemeen vaker op de korte termijn, en sparen voor dit doel is daarom wellicht gelinkt aan een kortere planningshorizon. Ditzelfde geldt voor het kopen van een huis, ook daar willen mensen vaak geen jaren mee wachten.
Grotere kans op meer spaargeld bij langere planningshorizon
Met een geordende logistische regressieanalyse hebben we eveneens de samenhang tussen de hoogte van het spaargeld (discreet, in categorieën) van huishoudens enerzijds en de planningshorizon en spaardoelen anderzijds in kaart gebracht. We controleren opnieuw voor de sociaal-economische factoren huishoudinkomen, leeftijd, gezinssamenstelling, koophuis en opleidingsniveau. Ook nemen we de effecten van andere psychologische factoren mee, zoals de spaargewoontes. Zie tabel 2 in Appendix 1 voor een volledig overzicht van de variabelen en de uitkomsten van de regressieanalyse.
Uit de regressieanalyse blijkt dat mensen die verder vooruit kijken, een grotere kans hebben op meer spaargeld, ook los van de doelstellingen die ze kiezen, want daarvoor is gecontroleerd in de regressie. Meer specifiek: vergeleken met degenen die enkel een paar maanden vooruit kijken, hebben degenen die voor de komende vijf jaar, voor de komende vijf tot tien jaar en verder dan tien jaar plannen, een significant grotere kans op meer spaargeld met een significantie niveau van tenminste 5 procent (zie de odds ratio’s in figuur 7). Degenen die een jaar vooruit kijken of degenen die niet weten wat hun planningshorizon is, hebben vergeleken met degenen die een paar maanden vooruit kijken, een marginaal significant (i.e. een significantieniveau van tenminste 10 procent) grotere kans op meer spaargeld. Nederlanders lijken daarmee internationaal niet uit de pas te lopen: ook uit Amerikaanse literatuur blijkt dat mensen die verder vooruit plannen over het algemeen meer sparen (zie onder meer Lee & Hanna, 2015; Fisher & Anong, 2012; Fisher & Montalto, 2010).
Een aantal specifieke spaardoelen vergroten ook de kans op meer spaargeld
Uit onze analyse blijkt verder dat het óók voor de hoogte van het spaargeld uitmaakt waarvoor respondenten sparen: voor een aantal specifieke spaardoelen vinden we een significante relatie (figuur 8). De relatie tussen de omvang van het spaarvermogen en een aantal doelen sluit gedeeltelijk aan bij de behoefte-theorie van Maslow. Zo hebben degenen die sparen voor de aanschaf van een woning, een significant grotere kans op meer spaargeld. Volgens deze theorie valt het kopen van een huis onder de behoeften van veiligheid en dit komt meestal in beeld nadat de basisbehoeften al zijn vervuld. Een positieve relatie met de omvang van het spaargeld is daarom niet vreemd. Ook wie voor zijn pensioen spaart, heeft een significant grotere kans op meer spaargeld. Het is goed mogelijk dat mensen pas voor hun pensioen gaan sparen zodra hun financiële buffer groot genoeg is om schokken in de inkomsten of uitgaven op te vangen. Hun behoefte voor veiligheid zou dan dus zijn vervuld, en ze gaan zich meer bekommeren om financiële zekerheid voor op hun oude dag. Wat verder kan meespelen bij de positieve relatie tussen de omvang van het spaargeld en sparen voor een pensioen en het kopen van een huis, is dat voor allebei een behoorlijke som geld nodig is.
Respondenten die sparen om te kunnen beleggen of extra af te lossen op hun hypotheek hebben eveneens een grotere kans om meer spaargeld te hebben. Ook voor deze spaardoelen geldt waarschijnlijk dat ze pas in beeld komen als er al een financiële buffer is en behoeftes verschuiven. Maar hier biedt standaard financiële theorie ook een verklaring, want deze mensen gaan wellicht op zoek naar een hoger verwacht rendement (Lunt & Livingstone, 1991). Dit kan door te beleggen. Ook versneld de hypotheek aflossen kan voordelig zijn omdat de hypotheekrente doorgaans hoger is dan de spaarrente.
Volgens de theorie van Maslow zou sparen voor de familie positief samenhangen met de hoogte van het spaargeld. Hiervoor vinden we beperkt bewijs. Voor de spaardoelen kinderen en gezinsuitbreiding samen vinden we geen significant effect. Sparen voor uitsluitend de toekomst van de kinderen, zoals studie of rijbewijs, heeft een marginaal significant positief effect.
Degenen die sparen om schulden af te lossen[3], hebben daarentegen een significant kleinere kans om meer spaargeld te hebben. Verrassend is dit niet: schuldenvrij zijn is voor hen vermoedelijk een belangrijke behoefte. Zij gebruiken daarom waarschijnlijk een (groot) deel van het inkomen dat ze niet consumeren om hun schulden af te lossen. Ook mensen die sparen om zorgkosten in de toekomst op te vangen, hebben een significant kleinere kans op meer spaargeld. Maar dit effect is slechts marginaal significant. Zorg kan worden gezien als een basisbehoefte, waardoor degenen met minder spaargeld zich dus wellicht meer richten op het kunnen betalen van bijvoorbeeld de tandartsrekening of het eigen risico, dan degenen met meer spaargeld.
Respondenten die aangeven geen concreet spaardoel na te streven, hebben een grotere kans om meer spaargeld te hebben. Curieus, want literatuur suggereert juist dat mensen succesvoller zijn naarmate hun spaardoelen concreter zijn (Peetz & Buehler, 2009).
[3] Om te voorkomen dat respondenten die extra aflossen op de hypotheek, dit scharen onder het spaardoel ‘schulden aflossen’ (omdat ze aan satisficing doen en niet alle antwoordopties bekijken voordat ze hun antwoord invullen), hebben we mensen eerst gevraagd of ze sparen om extra af te lossen op de hypotheek en daarna pas of aflossen van schulden een spaardoel is.
Controle variabelen
Eerder beschreven we al dat sociaal-economische variabelen het spaargedrag deels kunnen verklaren. Uit de regressieanalyse blijkt dat het inkomen van huishoudens en het opleidingsniveau van de respondenten positief en significant samenhangt met de hoogte van het spaargeld. Ook hebben hoogopgeleiden een significant grotere kans om meer spaargeld te hebben dan laagopgeleiden. De leeftijd en de huishoudsamenstelling van de respondenten hadden geen significante relatie met de hoogte van het spaargeld. Mensen met een koophuis hebben ook een significant grotere kans op meer spaargeld. Tot slot hebben ook de spaargewoontes van mensen een significante relatie met de omvang van het spaarvermogen, zoals beschreven in eerder onderzoek van RaboResearch.
Conclusie
In deze publicatie hebben we gekeken naar de relatie tussen spaargeld, de mate waarin mensen met de toekomst bezig zijn en welke spaardoelen zij nastreven. Daaruit komt naar voren dat mensen die langer vooruit plannen vaker meer spaargeld hebben, ook los van de spaardoelen die zij stellen. Ook vinden we een positieve associatie tussen sparen voor een aantal specifieke spaardoelen en de hoogte van het spaargeld. We kunnen niet met zekerheid zeggen of de planningshorizon de hoogte van het spaargeld beïnvloedt, of dat de causaliteit in tegengestelde richting loopt. En dat dus de hoogte van het spaargeld de planningshorizon beïnvloedt. Datzelfde geldt voor sparen voor specifieke doelen en de omvang van het spaargeld. Maar de resultaten van onze studie, en die van wetenschappelijke onderzoeken, laten wel zien dat er een positief verband is tussen de hoogte van het spaargeld enerzijds, en zowel de planningshorizon als spaardoelen anderzijds. Bovendien hangt de mate waarin mensen vooruit plannen, op zijn beurt weer samen met de doelen die mensen nastreven: spaar je bijvoorbeeld voor je pensioen, dan focus je je dikwijls op de langere termijn. Dat zou kunnen impliceren dat mensen die meer willen sparen, er bij gebaat kunnen zijn om zich meer op de toekomst te richten. De financiën verder vooruit plannen en sparen voor doelen die zich verder in de toekomst afspelen, kunnen werken als zelfbeheersingsmechanismen en dus helpen bij het opbouwen van een spaarpot.
Referenties
Ameriks, J., Caplin, A., & Leahy, J. (2003). Wealth accumulation and the propensity to plan. The Quarterly Journal of Economics, 1007 – 1047.
DeVaney, S. A., Anong, S. T., & Whirl, S. E. (2007). Household Savings Motives, Journal of Consumer Affairs, 174 – 186.
Devaney, S. A., & Yi-wien Chien, Y. W. (2002). Children’s Education as the Most Important Savings
Goal. Journal of Family and Consumer Sciences, 94, 64–70.
Epper, T., Fehr, E., Ferhr-Duda, H., Kreiner, C. T., Lassen, D. D., Leth-Petersen, S., & Rasmussen, G. N. (2018). Time Discounting, Savings Behavior, and Wealth Inequality, 1 – 67.
Fisher, P. J., & Montalto, C. P. (2010). Effect of saving motives and horizon on saving behaviors, Journal of Economic Psychology, 31, 92 – 105.
Fisher, P. J., & Anong, S. T. (2012). Relationship of Saving Motives to Saving Habits. Journal of Financial Counseling and Planning, 23, 63 – 79.
Lee, J. M., & Hanna, S. D. (2015). Savings Goals and Saving Behavior From a Perspective of Maslow’s Hierarchy of Needs, Journal of Counseling and Planning, 26, 129 – 147.
Lunt, P. K., & Livingstone, S. M. (1991). Psychological, social and economic determinants of saving: Comparing recurrent and total savings. Journal of Economic Psychology, 12, 621-641.
Lusardi, A., & Mitchell, O. S. (2007). Baby Bommer retirement security: The roles of planning, financial literacy, and housing wealth. Journal of Monetary Economics, 54, 205 – 224.
Peetz, J., & Buehler, R. (2009). Is there a budget fallacy? The role of savings goals in the prediction of personal spending. Personality and Social Psychology Bulletin, 35, 1579 – 1591.
Pence, K. M. (2002). 401(k)s and household saving: New evidence from the Survey of Consumer Finances, Finance and Economics Discussion Series 2002-6, Board of Governors of the Federal Reserve System (US), 1 – 41.
Thaler, R. H., & Shefrin, H. M. (1981). An Economic Theory of Self-Control. The Journal of Political Economy, 89, 392 – 406.
Xiao, J. J., & Noring, F. E. (1994). Perceived Saving Motives and Hierarchical Financial Needs, Journal of Financial Counseling and Planning, 5, 25 – 45.