Onderzoek

Productiviteitsgroei en behoud oudere werknemers broodnodig voor groei voedingsmiddelenindustrie

7 augustus 2024 8:00 RaboResearch

Werknemers in de voedingsmiddelenindustrie zijn relatief oud en zwaaien ook nog eens eerder af dan gemiddeld. Producenten die willen groeien, staan dus voor een uitdaging. Hoe kunnen zij de arbeidsmarktkrapte aanpakken? Robotisering is een van de antwoorden.

Medewerker in voedingsmiddelenindustrie

Arbeidskrapte houdt aan

Will you still need me when I’m 64?’, zongen The Beatles in 1967. Het antwoord van werkgevers op deze vraag is steeds vaker een volmondig 'ja!’ Want in vrijwel alle sectoren is de arbeidskrapte voelbaar. Maar liefst een op de drie ondernemers ziet het tekort aan arbeidskrachten als belangrijkste belemmering voor de bedrijfsvoering. Ook de voedings- en genotmiddelenindustrie heeft met het personeelstekort te maken; hier betreft het een op de vier ondernemers.

Uit onze prognoses blijkt bovendien dat het aanbod van arbeidskrachten de komende jaren omslaat van een beperkte groei naar stagnatie en krimp. Tot en met 2028 zal een lichte groei van het arbeidsaanbod de economische groei een steuntje in de rug geven, door groei van de bevolking in de werkzame leeftijd en door een stijging van het aantal uren per werkende (zie figuur 1). Maar daarna volgt stagnatie en vanaf 2030 zelfs een lichte krimp van de totale hoeveelheid beschikbare arbeid, zo blijkt uit onze analyse. Voor zover er in de komende jaren nog wel sprake is van lichte groei, komt deze vooral uit een hogere deelname van 65-plussers aan het arbeidsproces, mede door de verhoging van de AOW-leeftijd.

Figuur 1: Groeibijdrage door extra arbeidsaanbod

Groeibijdrage door extra arbeidsaanbod
Bron: CBS, RaboResearch 2024

In een vergrijsde sector zoals de industrie is de inzetbaarheid van oudere werknemers een belangrijk punt van zorg. In de voedings- en genotmiddelenindustrie is inmiddels 27% van de werknemers 55 jaar of ouder. Dat is weliswaar vergelijkbaar met andere industrietakken, maar beduidend hoger dan het gemiddelde van 23% over alle bedrijfstakken. Tegenover de uitstroom vanwege pensionering moet dus een instroom van nieuwe werknemers staan, vooral als werknemers eerder stoppen met werken. Want voortijdige uitval is een reëel risico.

Fysiek zwaar werk is op termijn lastig houdbaar

Niet alleen het aandeel 55-plussers is in de voedings- en genotmiddelenindustrie vergelijkbaar met de rest van de industrie, de fysieke en geestelijke inzetbaarheid van werknemers is dat ook. Dit blijkt uit de jaarlijkse enquête arbeidsomstandigheden van TNO en CBS. Toch denkt de gemiddelde werknemer in de voedingssector minder lang in staat te zijn om door te werken, namelijk tot 63,1 jaar, tegenover 64,1 jaar in de rest van de industrie.

Deze eigen inschatting van werknemers mag geen verrassing zijn. Vergeleken met andere bedrijfstakken is het werk in de voedings- en genotmiddelen namelijk bovengemiddeld zwaar. Meer dan een kwart van de werknemers moet regelmatig veel kracht zetten en maar liefst 38% heeft werk met veel repeterende bewegingen. Gevaarlijk werk, een ongemakkelijke werkhouding, veel geluid of een noodzaak om hard te praten komen ook vaker voor in deze bedrijfstak (zie figuur 2). Daarnaast is in de voedselverwerkende industrie vaak sprake van een lage temperatuur en/of een hoge luchtvochtigheid omdat dit van belang is voor de versheid van de producten. Deze arbeidsomstandigheden maken het werk in de sector voor alle leeftijdsgroepen minder aantrekkelijk, terwijl de hoge fysieke belasting voor bepaalde groepen – zoals ouderen – een belemmering kan vormen.

Figuur 2: Hoge fysieke belasting voor werknemers in de voedings- en genotmiddelenindustrie

Hoge fysieke belasting voor werknemers in de voedings- en genotmiddelenindustrie
Bron: Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden TNO en CBS

Bepaalde werkzaamheden in de industrie gaan gepaard met verhoogde gezondheidsrisico’s. Vooral werknemers die machines bedienen hebben een relatief grote kans op een bedrijfsongeval. In de afgelopen twaalf maanden had maar liefst 7,4% van hen een arbeidsongeval, wat in 2,9% van de gevallen leidde tot vier of meer dagen verzuim. Dit percentage is fors hoger dan bij slagers, bakkers of bouwvakkers (zie figuur 3). Ook het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ligt in de meeste industrietakken hoger dan het gemiddelde over alle sectoren. De voedingsindustrie is daarop geen uitzondering, met 5,6 lopende uitkeringen per honderd verzekerden, tegenover 4,8 per honderd verzekerden voor alle sectoren (zie tabel 1).

Figuur 3: Arbeidsongevallen met en zonder verzuim

Arbeidsongevallen met en zonder verzuim
Bron: CBS 2024

Tabel 1: WIA-uitkeringen per sector

WIA-uitkeringen per sector
Bron: UWV 2023

Veiligheid én duurzame inzetbaarheid zijn dus aandachtspunten. Medewerkerstevredenheid is dat ook. Zo’n 80% van de werknemers in de voedings- en genotmiddelenindustrie verwacht makkelijk een nieuwe baan te vinden bij een andere werkgever. Dat is hoger dan het percentage dat tevreden is met het werk en de arbeidsomstandigheden (respectievelijk 75% en 74%). Anders gezegd: een deel van de medewerkers is én ontevreden én verwacht makkelijk elders emplooi te vinden.

Investeringen in innovatie broodnodig…

De arbeidskrapte plaatst ondernemers dus voor een dubbele uitdaging. Enerzijds moeten zij de arbeidsproductiviteit zien te verhogen, zodat in de toekomst minder mensen meer werk kunnen verrichten. En anderzijds moeten zij zich richten op het verhogen van duurzame inzetbaarheid en het voorkomen van vroegtijdige uitval van werknemers.

Door te investeren in automatisering, digitalisering en robotisering kunnen producenten groeien met evenveel of minder personeel. Wij beschreven dit in ons eerdere artikel over arbeidskrapte, migranten en innovatie. Als het op robotisering aankomt, loopt de industriesector voor op andere bedrijfstakken (zie figuur 4). Maar dat geldt niet voor de voedingssector.

Figuur 4: Industrie koploper bij inzet robots

Industrie koploper bij inzet robots
Bron: RaboResearch 2024

… maar voedingsmiddelenindustrie loopt achter

Vergeleken met andere industrietakken staan er in de voedingsmiddelenindustrie nog relatief weinig robots op de fabrieksvloer. Als ze er staan, dan zijn het vaak palletiseerrobots die een redelijk universele taak uitvoeren. Plannen om te investeren in robots op andere plekken in het productieproces zijn er wel. Dat blijkt ook uit interviews die wij hielden met 22 middelgrote voedingsmiddelenfabrikanten uit verschillende marktsegmenten, zoals bakkers, verwerkers van vlees, zuivel, aardappelen, groente en fruit en producenten van droge kruidenierswaren (zie figuur 5).

Ondernemers geven aan dat het opvangen van het tekort aan arbeidskrachten de belangrijkste reden is om te robotiseren, direct gevolgd door het verbeteren van de arbeidsomstandigheden. Zeker met het oog op de verwachting dat Nederland de komende jaren een groter beroep zal moeten doen op werknemers van boven de 60 jaar, moeten werkgevers inzetten op duurzame inzetbaarheid. De arbeidsomstandigheden worden dus nóg belangrijker. Overigens niet alleen om personeel langer door te kunnen laten werken, maar ook om uitval en ziektekosten te voorkomen. De investering in de mechanisering van een emmer-ontstapelaar door een van de geïnterviewde bedrijven verdiende zichzelf in korte tijd terug door een lager verzuim onder de operators.

Figuur 5: Opvangen personeelstekort belangrijkste reden voor voedingsmiddelenfabrikanten om te investeren in robotisering

Waarom investeren voedingsmiddelenfabrikanten in robotisering?
Bron: Enquête RaboResearch 2024

Betere arbeidsomstandigheden helpen ook om nieuwe werknemers aan te trekken. Door gevaarlijk, zwaar lichamelijk of repetitief werk fysiek minder belastend te maken, wordt de voedingsmiddelenindustrie niet alleen aantrekkelijker voor ouderen, maar ook voor jongeren die de arbeidsmarkt betreden en nadenken over hun toekomst. Zoals Paul McCartney, die ‘When I’m 64’ al schreef in 1956, toen hij zelf nog een tiener was.

Disclaimer

De op/via deze publicatie door Coöperatieve Rabobank U.A. verstrekte informatie is uitsluitend aan Nederlandse afnemers gericht en is geen beleggingsadvies of enige andere beleggingsdienst in de zin van artikel 1: 1 van de Wet op het financieel toezicht. Lees verder