Opinie
Sociaal leenstelsel houdt student thuis
Studenten blijven vaker en langer thuis en steken zich dieper in de schulden. Dat laatste maakt het lastiger om na hun studie een huis te kopen. Moeten banken die studieschuld maar door de vingers zien? Of kunnen ouders nog meer sparen voor hun kind?
Gelukkig: het afschaffen van de basisbeurs blijkt niet voor een structureel lagere instroom in het hoger onderwijs te zorgen. Wel blijven jongeren vaker en langer thuis blijven wonen en steken zij zich dieper in de schulden. Dat laatste maakt het een stuk lastiger om na hun studie een huis te kopen. Tijd voor banken om coulant om te gaan met studieschulden?
Toen in 2015 het sociaal leenstelsel werd ingevoerd, gingen minder havisten direct naar een hogeschool, maar daarin speelde mogelijk de ook in 2015 ingevoerde entreetoets voor de PABO een rol. Een jaar later waren scholieren kennelijk alweer aan het nieuwe stelsel gewend en werd ook de entreetoets aangepast. In 2016 stroomde dan ook 78 procent van de havisten direct door naar het hbo, zo becijferden onderzoekers van de UvA en het CBS. Dat is bijna evenveel als tussen 2007 en 2012. Ook de vrees dat kinderen van minder kapitaalkrachtige ouders massaal zouden afhaken, bleek gelukkig onterecht. In sommige media werd dat wel gesuggereerd, maar dat was gebaseerd op een vergelijking met de instroom in 2013-14. Die vergelijking gaat echter mank omdat de instroom toen vertekend werd door een incidentele toename van het aantal scholieren dat direct met hun vervolgopleiding begon om zo het sociale leenstelsel vóór te blijven. Wie ouders heeft met een laag inkomen komt in aanmerking voor een ‘aanvullende’ beurs die wordt omgezet in een gift als de opleiding binnen tien jaar wordt afgerond.
Het leenstelsel lijkt zelfs weinig effect te hebben op de studiekeuze van jongeren. Ze gaan wel iets vaker voor studies met goede baankansen, zo steeg sinds 2015 het aandeel eerstejaars bij verpleegkunde en informatica en daalde op de universiteit het aandeel instromers bij de vreemde talen. Maar nog steeds kiest zo’n 9 procent van de eerstejaars studenten voor kunst of psychologie, terwijl de vooruitzichten voor die opleidingen bepaald niet gunstig zijn.
Wat wel verandert: studenten blijven vaker en langer bij hun ouders wonen. In 2016 was nog maar 6 procent van de hbo’ers en 24 procent van de wo’ers binnen 4 maanden het huis uit. Dat is bijna de helft minder dan vóór het afschaffen van de basisbeurs. Daarmee besparen ze honderden euro’s per maand op dure studentenkamers.
Toch lijkt dat er niet toe te leiden dat de schuld die studenten hebben daalt: inmiddels staat de gemiddelde afstudeerder met een studieschuld voor meer dan 15.000 euro in het rood bij DUO in Groningen, en dat bedrag loopt naar verwachting flink op. En zo’n studieschuld kan later bij het kopen van een huis een behoorlijk blok aan het been zijn, want het beperkt de leencapaciteit.
Terecht overigens: een studieschuld door de vingers zien is niet zo sympathiek als het lijkt, want overkreditering ligt op de loer. Niet voor niets is toezichthouder AFM erg kritisch op het overschrijden van de leennormen. Wel kan er in bepaalde gevallen worden gerekend met een hoger inkomen: denk aan de student geneeskunde in het laatste jaar van haar co-schappen, met een arbeidscontract al op zak. Op macro-niveau zijn starters echter niet geholpen met een hogere leencapaciteit: het belangrijkste probleem in de huidige markt is immers het gebrek aan huizen. En dan leidt meer geld, linksom of rechtsom, vooral tot hogere prijzen.
Het is daarom essentieel dat er meer huizen worden gebouwd. Maar dat laat nog wel even op zich wachten. Intussen staan jongeren door hun groeiende studieschulden wel steeds verder achter op de huizenmarkt, zeker vergeleken met doorstromers die kunnen profiteren van overwaarde op hun oude huis of hun fiscaal gunstige aflossingsvrije hypotheken mogen meenemen naar een nieuwe. Totdat er voldoende betaalbare woningen zijn bijgebouwd, zijn toekomstige kopers dus vooral gebaat bij het beperken van hun studieschuld. Uit een enquête die wij eerder dit jaar samen met het Nibud uitvoerden, blijkt bijna de helft van de ouders al te sparen voor de studie van hun kinderen, nog eens 30 procent is dat van plan.
Aan grootouders hebben wij dit niet gevraagd. Wel is bekend dat opa’s en oma’s gemiddeld meer spaargeld hebben dan ouders. Stel dat zij vanaf de geboorte van hun kleinkind elke maand één of twee tientjes opzij zetten, of hun al studerende kleinkind af en toe wat schenken. Dat kan aardig zoden aan de dijk zetten. Toevallig is de jaarlijkse schenkingsvrijstelling met € 2.129 per jaar ook net iets hoger dan het collegegeld. En het is natuurlijk veel leuker om te schenken dan om een flinke erfenis achter te laten. Vaarwel basisbeurs, lang leve de oma-beurs?