Opinie
Niet quota maar voltijdbaan verhoogt voor vrouwen kans op (sub)topbaan
Wie quota net als ik een paternalistisch paardenmiddel vindt om vrouwen aan de top te krijgen, is verplicht de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt nauwkeurig te monitoren. Helaas levert een terugblik op de afgelopen vijftien jaar geen hoopvol beeld op. Vrouwen werken niet vaker maar juist minder voltijd en deeltijdbanen blijven klein.
Er is geen glazen plafond; wel een plakkende werkvloer betegeld met kleine deeltijdbanen
Wie, zoals ik, quota een paternalistisch paardenmiddel vindt om vrouwen aan de top te krijgen, verplicht zich de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt nauwkeurig te monitoren. Helaas levert een terugblik op de afgelopen vijftien jaar geen hoopvol beeld op.
Eerst het goede nieuws. Anno 2018 werken ruim zes op de tien vrouwen, een halve vrouw meer dan in 2003. Kinderen krijgen remt de participatie van moeders dus minder af dan vroeger. Verder is positief dat 29% van de managementbanen nu bezet wordt door een vrouw, een must onderweg naar de top. Afgezet tegen de 26% vrouwen die voltijd werkt, doen vrouwen het dus juist erg goed. Deze verhouding ligt bij mannen veel lager: 73% werkt voltijd, terwijl ‘slechts’ 71% van de managers een man is.
Maar heel veel verder lijkt de arbeidsmarktpositie van vrouwen sinds 2003 niet verbeterd. In een aantal belangrijke opzichten staan ze er zelfs slechter voor. Zo werken vrouwen minder vaak in voltijdbanen, wat hun kans op een toppositie verkleint.
Het voorportaal voor posities in het bestuur of in de raad van commissarissen zijn zogeheten executive managementfuncties. Daarvan werd er in 2017 slechts één op de acht door een vrouw bekleed. Dat is nog altijd aan de lage kant, maar om voor een (sub)topfunctie in aanmerking te komen is jarenlange ervaring in een voltijdbaan en de bereidheid om voltijd te werken noodzakelijk. Op dat punt scoren vrouwen ondermaats.
Hoogopgeleide vrouwen hebben sinds 2003 iets vaker een voltijdbaan (bijna 0,5%-punt vaker), terwijl het aandeel voltijdwerkenden onder laag en middelbaar opgeleide vrouwen met zo’n 4,5%-punt is gedaald. Zolang Nederlandse vrouwen op deze schaal in deeltijd blijven werken, zijn quota niet aan de orde. Er is geen glazen plafond, maar wel een plakkende werkvloer betegeld met kleine deeltijdbanen. Uiteraard staat het vrouwen - en ook mannen - vrij om bewust te kiezen om niet of weinig te werken, als ze de kosten niet op de maatschappij afwentelen.
In dat opzicht zijn de gemiddeld nog altijd kleine deeltijdbanen van vrouwen een ander zorgpunt. Die ondermijnen hun mogelijkheid om op eigen benen te staan. Economische zelfstandigheid betekent namelijk dat iemand kan rondkomen van een eigen inkomen uit arbeid, financieel onafhankelijk van een kostwinner of de overheid. Wie een netto-inkomen uit arbeid van meer dan 70% van het wettelijk nettominimumloon verdient, heet economisch zelfstandig.
Een opsteker is dat de hogere participatiegraad van vrouwen en de gunstige conjunctuur ertoe leiden dat het aandeel economische zelfstandige vrouwen is gestegen naar bijna 60% in 2016. Dat is overigens 20%-punt lager dan bij mannen.
Maar wie in detail naar de cijfers kijkt, ziet toch een zorgelijk beeld. Vooral onder laagopgeleide vrouwen is het aandeel economisch zelfstandigen met iets meer dan een kwart erg laag. Ook onder middelbaaropgeleide vrouwen kan slechts een krappe meerderheid van het eigen arbeidsinkomen rondkomen.
Vrouwen die economisch niet zelfstandig zijn, zijn kwetsbaar na een scheiding. Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau gaan zij er dan gemiddeld een kwart in koopkracht op achteruit. Omdat de kans op een scheiding 40% is, is niet of in een kleine deeltijdbaan werken een risicovolle strategie. De beste verzekering voor financiële zelfredzaamheid is niet een meer verdienende (ex-)partner of sociale zekerheid, maar is een eigen arbeidsinkomen waar je van kan rondkomen. Doorgaans vereist dat een grotere deeltijdbaan.
Zowel de positie van vrouwen aan de onderkant als aan de bovenkant van de arbeidsmarkt heeft baat bij grotere deeltijdbanen en meer voltijd werkende vrouwen. Alleen via die weg wordt een groter deel van de vrouwen financieel zelfredzaam en wordt de kans op een (sub)toppositie groter.
Vrouwen zijn niet gebaat bij ouderwets maakbaarheidsbeleid met quota. Wel bij modern arbeidsmarktbeleid met steviger prikkels om meer werken te stimuleren en met behoorlijke randvoorwaarden, zoals aangepaste schooltijden, flexibele werktijden en kwalitatief goede kinderopvang tegen een redelijke prijs die niet voortdurend schommelt als gevolg van zwabberend overheidsbeleid. Een overheid die daar op inzet, kan quota voorgoed bij het grof vuil zetten.
Verschenen in het Financieele Dagblad, 13 augustus 2018
Dit is een verkorte versie van de Special 'Women at work - Werkende vrouwen onder de loep'