Column: de valkuil van beweeglijkheid
Wij benadrukken altijd het belang van een gespreide beleggingsportefeuille. Maar de jaarrendementen van zo’n brede portefeuille steken vaak schril af bij die van sommige individuele aandelen of van speculatieve beleggingen als bitcoin. Toch zal een breed gespreide aandelenportefeuille het, gemiddeld genomen en in de meeste gevallen, over de lange termijn beter doen. Hoe kan dat?

Het zal een van de adviezen zijn die je als belegger het vaakst bent tegengekomen: niet op één paard wedden. Want het is lastig, zo niet onmogelijk, om te voorspellen welke individuele aandelen het goed zullen doen.
Maar het blijft als belegger verleidelijk om zelf individuele aandelen uit te kiezen. Zeker technologieaandelen maakten in 2020 en 2021 vaak sprongen van vele tientallen procenten omhoog, om nog maar niet te spreken van speculatieve beleggingen zoals Bitcoin. Wanneer je gespreid en voor de lange termijn belegt, is het gevoel dat je toen wat bent misgelopen begrijpelijk.
Toch zal een breed gespreide aandelenportefeuille het, gemiddeld genomen en in de meeste gevallen, over de lange termijn beter doen dan een handjevol individueel uitgekozen aandelen.
Hoge pieken, diepe dalen
Hoe dat komt? Individuele aandelen zijn beweeglijk. En bij een beweeglijke koers zijn de pieken dan wel hoog, maar de dalen tegelijkertijd ook diep: de grote winnaars van 2020 en 2021 behoorden in 2022 vaak tot de grootste verliezers.
Nu zou je denken dat grote bewegingen omhoog de grote verliezen goed compenseren. Maar dat zit anders.

De procentuele winst die je nodig hebt om koersdalingen goed te maken wordt snel groter dan het procentuele verlies. Bij een verlies van 5 procent gaat het nog redelijk gelijk op. Je aandeel moet dan met ruim 5 procent stijgen om het verlies goed te maken. Maar bij 15 procent verlies gaat het al om ruim 17 procent winst om quitte te spelen, bij 30 procent verlies om ruim 42 procent winst, en bij 50 procent verlies om 100 procent winst.
Daarna loopt het helemaal hard op. Bij 75 procent verlies heb je een koersstijging van 300 procent nodig om weer terug bij af te zijn, en bij 90 procent verlies zelfs 900 procent. Met andere woorden, hoe dieper de put waar je in zit, hoe onevenredig veel groter de moeite die je moet doen om eruit te komen.
Rekenvoorbeeld
Laten we dit punt verduidelijken met een rekenvoorbeeld. Stel, je steekt 1.000 euro in een breed gespreid indexfonds en 1.000 euro in een zeer beweeglijk aandeel.
De index draait twee jaar op rij een rendement van 8%. Na twee jaar sta je op 1.166 euro.
Het aandeel loopt in het eerste jaar aan tegen een koersverlies van 40%, maar stijgt in jaar twee met maar liefst 60%. Het gemiddelde jaarlijkse rendement is 10%, hoger dan dat van de index! Toch sta je na twee jaar maar op 960 euro en ben je nog bezig uit de volatiliteitsvalkuil te klimmen.
Meer spreiding leidt tot minder beweeglijkheid
Voor de wereldaandelenindex was 2008 met bijna 40 procent het grootste verlieslatende jaar sinds 1970. Dat verlies is inmiddels al ruimschoots goedgemaakt. Voor individuele aandelen zijn zulke verliezen schering en inslag: alleen al in 2022 verloren 60 aandelen in de S&P500 meer dan 40 procent van hun waarde.
Met een goede spreiding had je vorig jaar in ieder geval niet zulke verliezen gemaakt; de wereldaandelenindex verloor in 2022 ‘maar’ 13 procent, en hoeft dus minder goed te maken om die klap te boven te komen. Daarom is spreiding een kernpunt voor onze beheerportefeuilles.
Goed om te weten. Aan beleggen zijn risico’s verbonden. De waarde van je belegging kan fluctueren. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst. Je kunt (een deel van) je inleg verliezen.