Onderzoek
Tweede Kamerverkiezingen 2025: welke plannen hebben de politieke partijen voor de woningmarkt?
Wonen is een belangrijk verkiezingsthema. Veel politieke partijen willen aan de slag met de woningbouw, en hier zien we overeenkomsten tussen de partijen. Over wat er met de hypotheekrenteaftrek moet gebeuren, verschillen de meningen echter sterk. Dit geldt ook voor de inrichting van de huursector, vooral als het gaat om huurprijsregulering en de rol van beleggers. Het effect van de maatregelen op de toegankelijkheid en de betaalbaarheid van huur- en koopwoningen is onzeker, vooral op de korte termijn.

In het kort
Wonen belangrijkste thema voor kiezer
Wonen is volgens kiezers het belangrijkste thema van de aankomende verkiezingen. Dat komt niet als een verrassing: de woontevredenheid daalde de afgelopen jaren stevig, vooral bij huurders. Het aantal potentiële starters dat actief op zoek is naar een woning steeg tussen 2021 en 2024 met maar liefst 29%. Maar door de toenemende woningkrapte verloopt de zoektocht naar een geschikte woning steeds moeizamer. Ook wonen steeds meer jongvolwassenen door de verslechterde betaalbaarheid van woningen nog bij hun ouders, terwijl ze eigenlijk graag naar een zelfstandige woning zouden willen verhuizen. Dit blijft niet zonder gevolgen voor hun welzijn. Het aantal woningen dat er per saldo bij komt laat ondertussen een dalende trend zien. Rekening houdend met sloop en transformatie zijn er in de afgelopen twaalf maanden 15% minder woningen toegevoegd dan een jaar eerder en zelfs 22% minder dan twee jaar eerder.
Hoe gaan politieke partijen aan de slag om de knelpunten op de woningmarkt op te lossen? Om deze vraag te beantwoorden, hebben we de woningmarktparagrafen uit de verkiezingsprogramma’s van negen partijen geanalyseerd. Het betreft de partijen die bij de Ipsos I&O-peiling van 3 september minimaal vijf zetels haalden. In onze analyse focussen we vooral op maatregelen die door meerdere partijen worden genoemd. We bespreken de overeenkomsten en verschillen tussen partijen en de mogelijke effecten van de maatregelen op de woningmarkt op basis van wat bekend is in de (wetenschappelijke) literatuur. We doen geen uitspraken over de wenselijkheid of vormgeving van de maatregelen.
De volgende paragraaf bevat een algemene beschouwing van de woningmarktplannen. In de daarop volgende paragrafen diepen we de drie belangrijkste thema’s – woningbouw, beleid voor de koopsector en beleid voor de huursector – verder uit. De bijlage bevat een overzicht van de woningmarktmaatregelen van deze partijen. In dit overzicht is de volgorde van partijen in de Peilingwijzer van 10 oktober aangehouden.
Belangrijkste plannen voor de woningmarkt
Als de partijprogramma’s één ding duidelijk maken, is het dat er brede politieke consensus is over de urgentie van de woningmarktproblematiek (zie tabel 1). Ongeacht de uitkomst van de verkiezingen is daarom een breed palet aan woningmarktmaatregelen te verwachten. De voorgestelde richting verschilt vooral sterk op het gebied van fiscaliteit en regulering van de huurmarkt. Het effect van de maatregelen op de toegankelijkheid en betaalbaarheid van huur- en koopwoningen is onzeker, vooral op de korte termijn. Voor de lange termijn hangt de effectiviteit van de maatregelen – door de vele knelpunten op tal van terreinen –sterk af van de onderlinge samenhang.
Kijkend naar de verkiezingsprogramma’s zien we dat veel politieke partijen – ongeacht hun politieke kleur – plannen hebben om de toegankelijkheid van de woningmarkt te verbeteren. Over een aantal plannen zijn partijen het vrijwel unaniem eens: het stimuleren van de transformatie van kantoor- en bedrijfspanden naar woningen, het splitsen van en het toevoegen van extra woonlagen aan bestaande wooncomplexen (zie tabel 1). Ook het versnellen en verhogen van de woningbouwproductie is een belangrijk thema. Politieke partijen hopen dit te bewerkstelligen door de welbekende woningbouwknelpunten te beslechten: trage processen, de vele eisen die aan woningbouw worden gesteld, het gebrek aan locaties voor woningbouw en de gebrekkige financiële haalbaarheid van een deel van de bouwprojecten. Veel maatregelen richten zich op deze knelpunten, maar waarschijnlijk duurt het nog lange tijd voordat we de vruchten van nieuw beleid plukken. Ook willen veel partijen extra middelen voor de woningbouw beschikbaar stellen. Dit kan de financiële haalbaarheid van bouwprojecten op korte termijn vergroten. Maar op de lange termijn is onduidelijk hoeveel extra woningen dit oplevert, omdat extra middelen voor woningbouw ook tot hogere grondprijzen kunnen leiden.
In de plannen gaat daarnaast veel aandacht uit naar de fiscale subsidiering van het eigenwoningbezit, maar op dit thema verschillen de meningen flink. Waar meer linksgeoriënteerde partijen vergezeld van het CDA voorstander zijn van het afbouwen van de hypotheekrenteaftrek (HRA), willen meer (centrum) rechtsgeoriënteerde partijen er niet aan tornen. Veel gaat dan ook afhangen van wat voor coalities er na de verkiezingen mogelijk zijn. Samen met een aantal kleine partijen tekent zich een nipte meerderheid voor inperking of afschaffing van de HRA af, maar als er een coalitie met meer rechtsgeoriënteerde partijen komt, moeten er compromissen worden gesloten.
Plannen voor de huursector zijn vooral gericht op het vergroten van de toegankelijkheid en betaalbaarheid van het aanbod van huurwoningen. Ook op dit thema valt een scheiding te bespeuren tussen meer linksgeoriënteerde partijen en meer (centrum) rechtsgeoriënteerde partijen, hoewel de traditionele links-rechtsscheidslijn hier minder prominent zichtbaar is. Verschillen zitten vooral in de mate waarin marktwerking dan wel huurregulering wordt nagestreefd en in de beoogde rol van (particuliere) investeerders. Een deel van de partijen wil de financiële armslag van woningcorporaties vergroten en ook is er veel animo voor om de inkomenseisen voor de sociale huursector te verhogen. Daardoor kunnen woningcorporaties zich ook op het middenhuursegment gaan richten. Andere partijen willen juist de vrije-huursector meer ruimte geven.
Tabel 1: Overzicht woningmarktplannen in de verkiezingsprogramma’s

Woningbouw
Extra middelen
De meeste partijen trekken extra middelen uit voor woningbouw (PVV, CDA, GL-PvdA, VVD, D66, JA21, SP). Het effect hiervan op de woningaantallen is niet eenduidig. Door het hoge ambitieniveau van woningbouw, huurprijsregulering en betaalbaarheidseisen hebben veel woningbouwprojecten te maken met financiële tekorten. Dit geldt het sterkst bij binnenstedelijke projecten, waar 85 tot 95% van de projecten zonder overheidsbijdrage niet uit kan. Door een financiële bijdrage vanuit het Rijk zijn projecten op korte termijn gemakkelijker rond te rekenen, maar het risico bestaat dat aanbodsubsidies op termijn vooral neerslaan in de grondprijzen. Dit geldt vooral als de beschikbaarheid van locaties waar kan en mag worden gebouwd een belangrijk knelpunt blijft. De Algemene Rekenkamer concludeerde recent nog dat de Woningbouwimpuls (Wbi) waarschijnlijk nauwelijks heeft bijgedragen aan meer woningbouw. Door de beperkte capaciteit in de bouwsector – door krapte op de arbeidsmarkt en door de beperkte inzet van standaardisatie en fabrieksmatige bouw – kunnen extra middelen voor woningbouw ook tot stijgende bouwkosten leiden.
Rijksregie
Verschillende partijen vergroten de Rijksregie op de woningbouw (PVV, VVD, JA21). Ook BBB benadrukt het belang van Rijksregie, maar het is niet duidelijk of deze partij meer regie wil ten opzichte van het al ingezette beleid. Enkele partijen willen wel meer regie, maar niet per se vanuit het Rijk. PVV, CDA, VVD en D66 willen vanuit het Rijk nieuwe locaties voor grootschalige woningbouw – wijken of hele nieuwe steden – aanwijzen. Op korte termijn levert dit waarschijnlijk een beperkte bijdrage aan de nieuwbouw. Op langere termijn is het een ander verhaal. Rijksregie kan vooral helpen om bij grootschalige woningbouwlocaties woningbouw van de grond te krijgen, door de complexiteit en randvoorwaarden – denk aan infrastructuur en energie. Een landelijke grondbank komt terug bij CDA, GL-PvdA, D66 en BBB. Hierbij gaat het Rijk zelf actief grondposities voor woningbouw innemen. Een terugkeer naar een actief grondbeleid kan helpen om meer ruimte voor woningbouw te scheppen en kan ook het woningbouwproces versimpelen omdat er dan geen afstemming met grondeigenaren meer nodig is. Een Rijksgrondbank lost het probleem van belangentegenstellingen tussen de eigenaar van de grond en gemeenten echter niet geheel op. Gemeenten blijven er in het geval van grondposities van het Rijk namelijk belang bij hebben om hoge eisen te stellen, waarbij het Rijk de kosten hiervan moet dragen in de vorm van lagere grondopbrengsten. Dit kan tot hogere maatschappelijke kosten leiden (als het Rijk zich inschikkelijk opstelt zodat woningbouw vlot door kan gaan) of tot complexe onderhandelingen, zoals nu soms het geval is met private grondeigenaren.
Bouwen buiten de bebouwde kom
De meeste partijen verruimen de mogelijkheden om te bouwen buiten de bestaande bebouwde kom (PVV, CDA, GL-PvdA, VVD, BBB). GL-PvdA koppelt dit aan het uitkopen van boeren. Ook de PvdD schept ruimte voor woningbouw door krimp van de agrarische sector, maar dit gaat samen met het bouwen buiten de bebouwde kom en een verbod op bouw in laaggelegen polders. Meer woningbouwmogelijkheden op uitleglocaties kan de totale beschikbaarheid van bouwlocaties vergroten. Er zijn echter ook studies die laten zien dat beleid dat bouw op uitleglocaties lastiger maakt – zoals de Ladder voor duurzame verstedelijking – in de praktijk nauwelijks beperkend werkt. Een keerzijde van bouw op buitenstedelijke locaties is dat deze ten koste kan gaan van open landschappen, stedelijke vernieuwing en een efficiënt ruimtegebruik.
Versnellen bouwproces
Bijna alle partijen willen het bouwproces versimpelen en/of versnellen (PVV, CDA, GL-PvdA, VVD, D66, JA21, BBB). Een aantal partijen geeft hierbij aan de bezwaarmogelijkheden te willen inperken of ontmoedigen (PVV, CDA, VVD, D66). Naar schatting loopt nu een op de drie geplande woningen vertraging op door bezwaar- en beroepsprocedures. Het inperken van bezwaarmogelijkheden kan tot een aanzienlijke versnelling leiden. CDA en GL-PvdA willen het belang van woningzoekenden juridisch verankeren. Als rechters de belangen van woningzoekenden expliciet moeten meewegen, kan dat de succeskansen van bezwaren tegen woningbouw verminderen. Het is onduidelijk hoe groot de impact hiervan is op het aantal bezwaarprocedures en de lengte ervan. Het gros van de woningbouwplannen wordt namelijk nu ook al onherroepelijk na uitspraak van de Raad van State. De SP wil juist de belangen van aanwonenden versterken.
Eisen woningbouw
Er is een duidelijke tegenstelling tussen partijen die de technische en ecologische eisen willen verlagen (PVV, CDA, VVD, BBB) en partijen die deze juist willen verhogen (GL-PvdA en PvdD). Meer eisen aan woningen stellen kan helpen om de kwaliteit van de gebouwde omgeving te vergroten, maar als huizenkopers en huurders niet (volledig) bereid (of in staat) zijn om hiervoor te betalen, kan dit de financiële haalbaarheid verslechteren waardoor sommige projecten mogelijk niet doorgaan. CDA, VVD en BBB willen standaardisatie van eisen, onder andere om fabrieksmatige bouw te bevorderen. Ook JA21 wil fabrieksmatige bouw bevorderen. Fabrieksmatige bouw kan helpen om sneller en goedkoper te bouwen, en vermindert ook materiaalverspilling.
Financiële prikkels
Een aantal partijen introduceert financiële prikkels om sneller te bouwen nadat een bestemmingsplan of bouwvergunning is vastgesteld (CDA, GL-PvdA, PvdD). VVD, D66 en SP geven aan grondspeculatie te willen tegengaan, maar zonder dit te concretiseren. Deze voorstellen versnellen het bouwtempo in de eindfase van projecten, maar kunnen de voorfase – die doorgaans het langst duurt – juist vertragen (door prikkels om een kleinere werkvoorraad aan te houden), en kunnen ook de financiële risico’s voor ontwikkelaars vergroten. Er kunnen namelijk ook gegronde redenen zijn waarom de bouw niet meteen start, bijvoorbeeld fasering of het garanderen van een constante werkstroom. Daardoor valt op voorhand niet te voorspellen of per saldo een hogere of lagere bouwproductie te verwachten is.
Planbatenheffting
PVV, CDA en GL-PvdA stellen een planbatenheffing voor. Dit is een heffing op de waardestijging van grond die optreedt wanneer een bestemmingsplan wordt veranderd. Door deze waardestijging af te romen, profiteren gemeenten en hun bestaande inwoners financieel van de nieuwbouw, en is er bovendien meer financiële armslag bij gemeenten om de gebiedsontwikkeling te financieren. Daardoor kan een planbatenheffing op termijn een bijdrage leveren aan meer nieuwbouw. Hier staat tegenover dat op korte termijn juist verliezen bij ontwikkelaars kunnen ontstaan, zeker bij een snelle invoering. Een andere keerzijde van een planbatenheffing is dat deze complex is om uit te voeren.
Transformatie bestaande woningvoorraad
Alle partijen zoeken naar mogelijkheden om de woningvoorraad te vergroten zonder (volledige) nieuwbouw. Bijvoorbeeld door de transformatie van kantoor- en bedrijfspanden naar woningen te stimuleren. Ook splitsen en het optoppen worden breed ondersteund. Diverse partijen willen bovendien het delen van woningen stimuleren, onder andere door meer mogelijkheden voor (tijdelijke) kamerhuur (D66, BBB) en het geheel of gedeeltelijk afschaffen van de kostendelersnorm (GL-PvdA, SP, PvdD). Maatregelen op dit gebied vormen een mogelijkheid om op korte termijn meer woonruimte aan de bestaande voorraad toe te voegen. Het wegnemen van belemmeringen op het gebied van splitsen, optoppen en transformatie zou volgens onderzoek van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) zo’n 4.000 extra woningen per jaar kunnen opleveren.
Koopsector
Hypotheekrenteaftrek (HRA)
De toekomst van de hypotheekrenteaftrek (HRA) is bij deze Tweede Kamerverkiezingen een belangrijk onderwerp van discussie. Gezien de aandacht in het politieke debat besteden we daarom extra aandacht aan de effecten van afschaffing van de HRA voor de woningmarkt en verschillende groepen in de maatschappij. Een aantal partijen (CDA, GL-PvdA, D66) wil de aftrekpost stapsgewijs geheel afschaffen. De SP wil dit bij woningen met een aankoopprijs boven de 600.000 euro, terwijl de PvdD de renteaftrek wil beperken voor het deel van de hypotheek dat boven de NHG-grens valt. D66 verhoogt tevens het eigenwoningforfait (EWF) voor de duurste huizen. CDA en D66 geven expliciet aan de opbrengsten geheel te willen terugsluizen via verlaging van de inkomstenbelasting, terwijl GL-PvdA dit deels wil. SP wil de opbrengsten inzetten voor overheidsuitgaven. PVV, VVD en JA21 geven juist aan de HRA te willen handhaven.
Effecten afschaffing HRA
Afschaffing van de HRA vermindert de fiscale ongelijkheid tussen huurders en kopers, en het vermindert prikkels om een relatief dure woning te kopen met geleend geld. In de koopmarkt en de sociale huurmarkt profiteren huishoudens van woonsubsidies, terwijl deze in de commerciële huursector ontbreken (zie figuur 1). Daardoor hebben huishoudens die geen koopwoning kunnen of willen kopen en ook niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning relatief hoge woonlasten. De ongelijkheid in woonsubsidies tussen huishoudens met en zonder koopwoning verklaart mede waarom in Nederland maar relatief weinig mensen gehuisvest zijn in de commerciële huursector (zie figuur 2). De HRA heeft niet alleen effect op het eigenwoningbezit. Onderzoek laat zien dat de HRA vooral leidt tot de aankoop van duurdere woningen en meer schuldfinanciering. Door het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek (HRA) neemt ook het aandeel van belastingen op arbeid in de totale belastingmix af. Belastingen op arbeid worden doorgaans als relatief ondoelmatig beschouwd. Met doelmatigheid bedoelen we dat middelen zo worden ingezet dat ze zoveel mogelijk opleveren voor de samenleving als geheel. Een verbetering van de doelmatigheid betekent niet dat iedereen er (in gelijke mate) op vooruit gaat: ook verdelingseffecten van beleid zijn belangrijk.
Figuur 1: Grote scheefheid in woonsubsidies

Figuur 2: Woonsubsidies bepalen woonsituatie

Afschaffing van de HRA vermindert de vraag naar koopwoningen, met als gevolg een neerwaartse druk op de huizenprijzen. Een tijdelijke afkoeling van de woningmarkt – met dalende huizenprijzen – valt daarbij niet uit te sluiten. Zo koelde de woningmarkt in Zweden sterk af nadat de hypotheekrenteaftrek daar begin jaren negentig in korte tijd werd ingeperkt. Wat in de Nederlandse context ook een rol speelt, is dat de NIBUD-hypotheeknormen – die bepalen hoeveel huishoudens maximaal mogen lenen in verhouding tot hun inkomen – rekening houden met de HRA en de maandlasten in de eerste tien jaar. Dit betekent dat de maximale leencapaciteit zelfs bij een geleidelijke afbouw van de HRA direct stevig kan dalen, wat doorwerkt in de biedingsruimte van huizenkopers. Door vraaguitval kan afschaffing van de HRA op korte termijn ook zorgen voor minder nieuwbouw. Minder schuldfinanciering kan de woningmarkt op termijn minder gevoelig maken voor vraagschokken. Tegelijkertijd vergroot afschaffing van de HRA naar verwachting de gevoeligheid voor renteschokken, aangezien de HRA hier werkt als een automatische stabilisator.
Ondanks de lagere toekomstige aankoopprijs van woningen neemt de betaalbaarheid van koopwoningen voor potentiële koopstarters naar verwachting iets af als de HRA wordt afgeschaft. Koopstarters hebben namelijk op dit moment het meeste profijt van de HRA (zie figuur 3). De lagere toekomstige aankoopprijs compenseert het verlies van de HRA niet volledig: de verwachte lagere aankoopprijs van koopwoningen is juist het gevolg van huizenkopers die afhaken.
Afschaffing van de HRA heeft ook belangrijke gevolgen voor de inkomens- en vermogensverdeling. De gevolgen voor individuele huishoudens hangen sterk af van de manier waarop de opbrengsten van afschaffing van de HRA worden teruggesluisd. Het verwachte effect op de huizenprijzen is nadelig voor bestaande huiseigenaren en voordelig voor toekomstige huiseigenaren. Huishoudens met een hoge hypotheek – daaronder vallen veel (toekomstige) starters en doorstromers naar duurdere woningen – gaan er financieel op achteruit als de HRA wordt afgebouwd, zelfs als rekening wordt gehouden met de lagere aankoopprijs van koopwoningen. Huurders en huiseigenaren die hun hypotheek al bijna hebben afgelost gaan er juist op vooruit: zij profiteren wel van een eventuele terugsluis, maar ondervinden weinig nadelen van de HRA-afbouw. Het afbouwen van de HRA vermindert de ongelijkheid tussen huurders en eigenaar-bewoners: door de daling van de huizenprijzen zullen huren in de vrije sector op termijn betaalbaarder worden. De beschikbaarheid van woningen in dit segment hangt echter sterk af van de plannen die partijen met de huurmarkt hebben.
Figuur 3: Koopstarters profiteren het meest van de hypotheekrenteaftrek

Overige maatregelen koopsector
Partijen hebben ook verschillende andere plannen voor de koopsector. Zo stellen GL-PvdA en VVD een fonds voor dat starters helpt bij de aankoop van een woning door een gedeelte van de koopsom te financieren dat bij verkoop weer moet worden terugbetaald. D66 versoepelt de leennormen voor duurhuurders en stelt voor om de studieschuld niet langer mee te tellen bij de bepaling van de maximale hypotheek. GL-PvdA stelt meer maatwerk voor bij starters met een studieschuld. De VVD wil hypotheken met een looptijd langer dan 30 jaar fiscaal gaan faciliteren. Hoewel meer leenruimte de bereikbaarheid van koopwoningen op korte termijn kan vergroten, wordt het effect op de toegankelijkheid op lange termijn (grotendeels) teniet gedaan door stijgende huizenprijzen. Omdat huizenkopers tegen elkaar opbieden om de schaarse woningen ontstaat namelijk een prijsopdrijvend effect.
JA21 schaft de overdrachtsbelasting af. De overdrachtsbelasting wordt gezien als een zeer verstorende belasting doordat deze belasting de doorstroming beperkt, en afschaffing ervan kan dan ook de doelmatigheid op de woningmarkt verbeteren. De PvdD wil de overdrachtsbelasting voor huiseigenaren verlagen als ze hun woning na aankoop verduurzamen. Deze maatregel stimuleert verduurzaming, maar is gevoelig voor belastingontwijking en is ongericht doordat er alleen bij net aangekochte woningen gebruik van kan worden gemaakt.
Huursector
Ook de huursector is een belangrijk thema in de verkiezingsprogramma’s. De plannen vallen grofweg uiteen in een aantal hoofdthema’s: woningbouw, huurprijsregulering, toewijzingsbeleid en de rol van (particuliere) investeerders. Ze zijn vaak ingegeven door zorgen over de toegankelijkheid en de betaalbaarheid van huurwoningen.
Waar het aantal sociale huurwoningen de laatste jaren afnam, zat het middensegment en vooral de dure huur juist in de lift (zie figuur 4). De groei van het dure segment is zowel het gevolg van nieuwbouw als van de aankoop van bestaande (ex)koopwoningen door beleggers. De laatste tijd zetten woningbeleggers hun huurhuizen juist massaal te koop: de afgelopen vier kwartalen verkochten beleggers per saldo 24.000 woningen aan huiseigenaren. Dit wordt gekoppeld aan een gewijzigd regime voor verhuurders: terwijl de inkomsten fiscaal zwaarder worden belast, worden de aanvangshuren sinds 1 juli 2024 gemaximeerd door de Wet betaalbare huur. Daardoor geldt nu voor een groter deel van de huursector een maximale aanvangshuur.
Figuur 4: Vooral het dure huursegment groeide de laatste jaren flink

Woningbouwcorporaties
Veel partijen willen woningcorporaties meer (financiële) mogelijkheden geven om huurhuizen te bouwen in het sociale en middensegment (PVV, CDA, GL-PvdA, D66, SP, PvdD). Dit kan door de financiële armkracht van woningcorporaties te verruimen, bijvoorbeeld door de belastingdruk bij deze corporaties te verlagen. Hierbij wordt een vrijstelling van de Vennootschapsbelasting (Vpb) of van de ATAD-richtlijn (die de renteaftrek van bedrijven beperkt) vaak genoemd. Mede door de ATAD-richtlijn betalen woningcorporaties meer dan 1 miljard euro Vpb per jaar, terwijl ze weinig winst maken. Een specifieke uitzondering voor woningcorporaties kan echter strijdig zijn met Europese regelgeving. Meer financiële ruimte bij woningcorporaties vergroot hun mogelijkheden om woningen te bouwen of te renoveren/verduurzamen, of om huren te matigen. Net als voor bouwsubsidies geldt dat het niet duidelijk is hoeveel extra woningen dit oplevert, omdat extra middelen voor woningbouw ook tot hogere grondprijzen kunnen leiden.
Huurprijsregulering
De standpunten van politieke partijen over huurprijsregulering lopen sterk uiteen. Een flink aantal partijen beperkt (GL-PvdA) of bevriest (SP, PvdD) de jaarlijkse huurstijging. VVD en D66 willen de huurverhoging in de sociale huursector afhankelijk maken van het inkomen. GL-PvdA en PvdD willen de WOZ-waarde van huizen minder of zelfs niet laten meetellen bij het bepalen van de maximale huur. Verhuurders mogen daardoor een minder hoge huur vragen in regio’s met hoge huizenprijzen. Het CDA wil de WOZ-waarde juist zwaarder laten meetellen. De PVV wil de sociale huren verlagen met 10%.
Huurprijsregulering vergroot de vraag naar huurwoningen, doordat bij een lage huur meer mensen een woning willen huren, en beperkt het aanbod. Dit verbetert de betaalbaarheid voor mensen die een woning kunnen huren tegen een lage huur, maar het vergroot ook de groep die achter het net vist. Als huren fors lager liggen dan de huurprijzen die in een vrije markt tot stand zouden komen, ontstaan namelijk rantsoeneringsproblemen. Het wordt dan lastiger om tegen de geldende huren een woning te huren, waarbij woningen via wachtlijsten of loting moeten worden verdeeld. En als mensen eenmaal een betaalbare woning hebben weten te bemachtigen, zullen ze ook minder snel doorstromen naar een andere woning. Andere partijen willen de Wet betaalbare huur juist afschaffen, om beleggen in huurwoningen via hogere huren aantrekkelijker te maken (VVD, JA21, BBB). Het precieze effect hiervan is onbekend, omdat niet duidelijk is welk deel van de recente daling van het aanbod van huurwoningen te maken heeft met huurprijsregulering en welk deel met – bijvoorbeeld – de gestegen rente en de toegenomen belastingdruk bij woningbeleggers.
CDA, VVD en JA21 zetten in op het fiscaal aantrekkelijker maken van beleggen in huurwoningen. Deze partijen wil ook de mogelijkheden voor tijdelijke verhuur verruimen. Andere partijen willen juist (particuliere) beleggers verder ontmoedigen (PvdD, SP), onder meer via een hogere overdrachtsbelasting.
Veel partijen willen de doelgroep van de sociale huursector vergroten door de inkomensgrenzen te verhogen (PVV, GL-PvdA, D66, SP, PvdD). Op dit moment moeten woningcorporaties het leeuwendeel van de vrijkomende sociale huurwoningen toewijzen aan huishoudens met een laag inkomen (54.847 euro in 2025). Verhoging van de inkomensgrenzen geeft woningzoekenden met een middeninkomen ook toegang tot sociale huurwoningen. De vraag neemt hierdoor toe. Aangezien het aanbod op korte termijn geen hoge vlucht zal nemen, betekent dit onder aan de streep waarschijnlijk langere wachtlijsten. Enkele partijen willen meer mogelijkheden om woningen toe te wijzen aan mensen met een lokale binding of aan maatschappelijke beroepsgroepen (GL-PvdA, BBB).