Onderzoek
Meer ouderen, meer valpartijen thuis: hoe geschikt wonen ouderen?
De Nederlandse bevolking telt steeds meer ouderen. En hoe ouder mensen zijn, hoe hoger het risico op een valpartij. Naar verwachting zullen in 2040 zo'n 170.000 65-plussers op de spoedeisende hulp belanden na een valpartij. Ongeveer de helft van deze valpartijen vindt plaats in en om de woning. Circa 1,5 miljoen ouderenhuishoudens wonen in een huis met een verhoogd valrisico.

In het kort
Introductie
De Nederlandse bevolking vergrijst in rap tempo. Vooral het aantal ‘oude ouderen’ groeit hard; dit wordt ook wel ‘dubbele vergrijzing’ genoemd. Een aanzienlijk deel van de ouderen krijgt op den duur te maken met gezondheids- of mobiliteitsproblemen. En dat verhoogt de kans op problematische woonsituaties. Die trap in huis of in het portiek kan een steeds grotere uitdaging worden, wat ook gepaard gaat met het risico om te vallen. Valpartijen hebben grote invloed op de kwaliteit van leven en resulteren maatschappelijk gezien in hogere zorgkosten (VeiligheidNL & Pharos, 2023).
Bovenstaande ontwikkelingen zijn aanleiding voor een verkenning over wonen en valpreventie. Deze verkenning bestaat uit een tweeluik. In dit eerste, voorliggende, deel kijken we naar de (verwachte) ontwikkeling van het aantal (kwetsbare) ouderen en het aantal valpartijen. Ook beschrijven we de woonsituatie van 65-plushuishoudens (in deze studie ook ‘ouderenhuishoudens’ genoemd): in welke mate wonen zij in huizen waar de kans op een valpartij wat groter is? Doordat veel valpartijen in de thuisomgeving plaatsvinden en de trap een risicofactor is, kijken we specifiek naar de toegankelijkheid van de huidige woning: kunnen ouderen zonder een trap op of af te moeten de voordeur bereiken en liggen de belangrijkste ruimtes – zoals de slaapkamer, woonkamer en badkamer – op dezelfde verdieping?
In deel twee kijken we naar de mate waarin woningen zijn aan te passen en de mate waarin ouderen verhuizen naar meer toegankelijke, geschiktere woningen om het risico op een valpartij wat te verminderen.
Verantwoording onderzoek
Voor de analyses is gebruik gemaakt van het Woononderzoek Nederland (WoON). Dit enquête-onderzoek, verrijkt met registerdata over bijvoorbeeld inkomens, wordt elke drie jaar in opdracht van de Rijksoverheid uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de woonsituatie van Nederlanders. De meest recente editie stamt uit 2024. Voor enkele analyses hebben we gebruik gemaakt van voorgaande edities van het Woononderzoek Nederland en zijn voorganger: het vierjaarlijkse WoningBehoefteOnderzoek (WBO).
De analyses hebben betrekking op zelfstandig wonende huishoudens. Waar mogelijk is onderscheid gemaakt tussen huishoudens van 65 tot 75 jaar en huishoudens van 75 jaar of ouder. In het WoON wordt daarbij de leeftijd van het hoofd van het huishouden aangehouden. Bij paren is dit de man en bij paren van gelijk geslacht is het de oudste partner. Aanvullend hebben we gebruik gemaakt van bestaande literatuur, data van het Centraal Bureau voor de Statistiek en online databases waaronder de 55-plus database en Zorgopdekaart, die is ontwikkeld door TNO in opdracht van het ministerie van VWS.
Meer ouderen betekent meer mensen met mobiliteitsproblemen en meer valpartijen
Over vijftien jaar is één op de vijf huishoudens 75 jaar of ouder
Op dit moment telt Nederland zo’n 1,2 miljoen 75-plushuishoudens; in 2040 – dus over slechts vijftien jaar – zijn dit er naar verwachting zo’n 626.000 meer (ABF Primos). Tegen die tijd is één op de vijf huishoudens een 75-plushuishouden. Vooral de regio’s aan de randen van Nederland vergrijzen de komende jaren stevig. In regio’s als Delfzijl en omgeving, Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen is in 2040 zelfs circa één op de vier huishoudens 75 jaar of ouder (figuur 1). Grootstedelijke regio’s in de Randstad maar ook Groningen-stad en omgeving (‘Overig Groningen’) blijven relatief jong. Zo wordt in Groot-Amsterdam voorzien dat tegen 2040 krap 15% van alle huishoudens een 75-plus huishouden is. Maar absoluut gezien neemt het aantal oudere huishoudens juist wel sterk toe in grootstedelijke regio’s. Groot-Amsterdam, Utrecht en Groot-Rijnmond tellen in 2040 naar verwachting ieder zo’n 46.000 tot ruim 48.000 75-plushuishoudens meer dan in 2025. Aan de andere kant van het spectrum vinden we Delfzijl: daar is naar verwachting straks één op de vier huishoudens een 75-plushuishouden, terwijl de absolute toename met zo’n duizend 75-plushuishoudens vrij beperkt is.
Figuur 1: Regionale kaart aandeel 75-plushuishoudens in 2040

De helft van alle 75-plushuishoudens ervaart problemen met traplopen
In de afgelopen decennia is de periode waarin ouderen nog vitaal en zelfredzaam zijn (de derde levensfase) langer geworden. De periode waarin gezondheidsproblemen zich zodanig opstapelen dat zelfredzaamheid plaatsmaakt voor zorgbehoevend zijn (de ‘vierde levensfase’), is juist verkort (SCP 2024).
Onveranderd is dat de kans op functionele en/of cognitieve beperkingen en chronische aandoeningen toeneemt met het vorderen van de leeftijd (zie bijvoorbeeld Van Campen et al., 2011). Onder 75-plushuishoudens spelen dan ook vaker beperkingen bij reguliere activiteiten en problemen met traplopen dan bij de groep van 65 tot 75 jaar. Zo had in 2024 circa de helft van alle zelfstandig wonende 75-plushuishoudens enige tot grote moeite met traplopen; een kleine groep komt zelfs helemaal niet de trap op. Bij de groep jonge ouderen van 65 tot 75 jaar bleef dit aandeel steken op 29%. In totaal ervaarden zo’n 922.000 ouderenhuishoudens in 2024 problemen met traplopen (figuur 2). Dat zijn er 1,7 keer zo veel als in 2009 – toen de eerste lichting van de babyboomgeneratie nog nét niet de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt.
Figuur 2: Steeds meer ouderenhuishoudens die moeite hebben met traplopen

Problemen met traplopen spelen in het bijzonder bij ouderenhuishoudens met een beneden modaal inkomen: ongeveer de helft van hen komt met moeite of helemaal niet de trap op of af. Bij degenen met tenminste twee modale jaarinkomens blijft dit aandeel steken op een kwart. Deze kloof tussen lagere inkomens en hogere inkomens past bij het beeld dat ouderen met een lager inkomen vaak een slechtere gezondheid hebben dan ouderen met een hoger inkomen. In totaal waren er in 2024 circa een half miljoen ouderenhuishoudens met een beneden modaal inkomen die enige tot grote moeite met traplopen hadden (figuur 3). Dit hoge aantal komt doordat veel ouderen een relatief laag inkomen hebben én omdat een lager inkomen zoals gezegd samengaat met meer moeite met traplopen.
Figuur 3: Vooral lagere inkomens ervaren problemen met traplopen

Door de vergrijzing neemt ook het aantal ouderen met gezondheidsproblemen en/of mobiliteitsbeperkingen de komende jaren verder toe. Zo zullen er meer ouderen zijn die belemmeringen ervaren bij de dagelijkse handelingen (CBS Microdata). Door de vergrijzing neemt ook het aantal kwetsbare ouderen met een complexe zorgvraag toe (RIVM, 2018). En waar nu nog zo’n 310.000 mensen met Alzheimer of een andere vorm van dementie kampen, zijn dit er tegen 2040 meer dan 500.000 (Alzheimer Nederland).
Steeds meer ouderen die ten val komen
De groei van het aantal ouderen en specifiek het aantal ouderen met gezondheidsproblemen betekent ook meer valpartijen. Dat komt doordat een slechtere gezondheid hand in hand gaat met een verhoogd valrisico (VeiligheidNL & Pharos, 2023). Volgens VeiligheidNL nam vooral het aandeel met ernstig letsel in de afgelopen jaren toe.
Het is vaak een combinatie van lichamelijke factoren en omgevingsfactoren die het risico op een valpartij verhogen. Lichamelijke factoren zijn onder meer verminderde spierkracht, duizeligheid (door een lage bloeddruk of door gebruik van slaapmiddelen of alcohol) en chronische ziekten zoals de ziekte van Parkinson en dementie. Omgevingsfactoren zijn het beruchte vloerkleedje in de woonkamer of een drempel in huis (VeiligheidNL & Pharos, 2023). Ook een trap in huis is een potentiële bron van valpartijen. Van alle valpartijen onder 65-plussers die eindigen op de Spoedeisende Hulp (SEH), vond in 2024 bijna de helft (46%) in of om de woning plaats (VeiligheidNL 2025).
Een ongelukkige valpartij kan voor ouderen grote gevolgen hebben, variërend van botbreuken, hersenletsel tot aan overlijden. In 2024 zijn 7.115 65-plussers, dus bijna twintig per dag, na een valpartij overleden (CBS, 2025). [1] En daarmee zijn accidentele valpartijen een veel belangrijkere niet-natuurlijke doodsoorzaak dan bijvoorbeeld verkeersongelukken. Vooral de oudste ouderen lopen het risico om te overlijden als gevolg van een valpartij; maar liefst 4.599 van de 7.115 waren ouder dan 85 jaar (CBS Statline). Het zijn vaak de meest kwetsbare ouderen die komen te overlijden door een val; de meerderheid maakte gebruik van WLZ-zorg met verblijf (58%) en/of had een WLZ-indicatie met een psychogeriatrische dominante grondslag (53%) (CBS Maatwerktabel).
Naar verwachting neemt het aantal valpartijen de komende jaren verder toe. De kans op een SEH-opname door een valpartij is, gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht, behoorlijk stabiel door de tijd (figuur 4). De ongunstige cijfers voor vrouwen ten opzichte van mannen in dezelfde leeftijdsgroep hebben vermoedelijk te maken met een lagere spiermassa, waardoor het valrisico groter is, en lichtere botten, waardoor een val eerder resulteert in een botbreuk. Tezamen met demografische bevolkingsprognoses is het daardoor mogelijk om de ontwikkeling van deze valpartijen te voorspellen (figuur 5). Voor de komende tien jaar valt een jaarlijkse stijging van bijna 3% te verwachten, van circa 120.000 in 2025 naar ruim 170.000 in 2040. Een belangrijk deel van deze valpartijen vindt naar verwachting plaats in de thuisomgeving. Reden om de woonsituatie van ouderen nader te onderzoeken.
[1] Binnen een maand na de valpartij. Ongelukken met fiets of e-bike zijn hierbij niet meegenomen, maar bij de categorie vervoersongeval.
Figuur 4: Kans om op de SEH te belanden na een valpartij is onveranderd over de jaren

Figuur 5: Steeds meer SEH-opnames na valpartij

Niet alle ouderenhuishoudens wonen even geschikt
Het merendeel van de ouderen woont zelfstandig
Anders dan dertig jaar geleden wonen ouderen vandaag de dag vaak tot op hoge leeftijd zelfstandig thuis. Van de 85- tot 90-jarigen woont tegenwoordig circa 88% nog zelfstandig, van de 95-plussers nog zo’n 59%. Een afbrokkelende gezondheid of cognitieve problemen zijn dus niet langer (vanzelfsprekend) aanleiding om naar een zorginstelling te verhuizen. Dit is ook goed terug te zien bij mensen met dementie: bijna drie kwart (73%) van hen woont vandaag de dag nog zelfstandig thuis (CBS Microdata). Een toegankelijke woning is daardoor steeds belangrijker geworden. Maar niet alle woningen of buurten zijn even geschikt als de gezondheid tanende is of als mensen minder goed ter been worden.
Ruim 1,5 miljoen ouderenhuishoudens wonen in een huis met een hoger risico op valongelukken
Ongeveer twee op de drie ouderenhuishoudens woont in een grondgebonden woning, in deze studie eengezinswoningen genoemd (figuur 6). In welke mate zijn deze woningen geschikt om oud in te worden? Om deze vraag te beantwoorden, kijken we naar de toegankelijkheid van de woning – die zegt iets over de mogelijkheid om bij mobiliteitsbeperkingen toch zelfstandig thuis te kunnen blijven wonen. Huizen waarvan de voordeur en/of de belangrijkste vertrekken (zoals de slaapkamer, keuken, badkamer en woonkamer) te bereiken zijn zónder een trap op- of af te moeten (‘nultredenwoningen’) worden vaak gezien als geschiktere woningen om oud in te worden.
Figuur 6: Veel ouderen wonen in een grondgebonden woning

Iets meer dan één op de drie ouderenhuishoudens woont in een nultredenwoning. Het merendeel van alle ouderenhuishoudens – in totaal 1,5 miljoen – woont dus in een tredenwoning. Vaak gaat het hier om eengezinswoningen: de voordeur is te bereiken zonder traplopen maar (tenminste een van) de belangrijkste vertrekken niet. Appartementen zijn binnenshuis vaak toegankelijker dan eengezinswoningen. Maar een aanzienlijk deel van de ouderen moet eerst een trap op om bij de voordeur van hun appartement te komen (figuur 7). Het gaat hier onder meer om bovenwoningen met een trap in het gezamenlijke portiek. Ouderen met een vrijstaande woning wonen relatief vaak in een nultredenwoning. Het gaat hier waarschijnlijk om bungalows waarbij de belangrijkste vertrekken allemaal op de begane grond liggen.
Figuur 7: Een toegankelijke woning is geen vanzelfsprekendheid

De mate waarin ouderen in minder toegankelijke huizen wonen, neemt wat af naarmate mensen ouder zijn. Van de 75-plushuishoudens woont namelijk 42% in een nultredenwoning. Dit suggereert dat mensen op wat hogere leeftijd hun tredenwoning verruilen voor een toegankelijker huis. Dit past bij het beeld dat het gros van de ouderen die binnen twee jaar willen verhuizen een voorkeur heeft voor een toegankelijke woning (deel 2).
Een half miljoen ouderenhuishoudens in tredenwoningen hebben moeite met traplopen
Door de toenemende vergrijzing zijn er steeds meer ouderen die moeite hebben met traplopen maar die wel in een tredenwoning wonen. Ging het in 2018 nog om zo’n 401.000 ouderenhuishoudens, in 2024 was dit aantal al opgelopen tot 510.000 ouderenhuishoudens. Naast moeite met traplopen spelen bij één op de twee 65-plushuishoudens in tredenwoningen problemen bij reguliere activiteiten. Zij geven aan dat zijzelf of een eventuele partner op dit front (ernstig) beperkt zijn.
Ouderen in tredenwoningen die de trap met moeite of helemaal niet (meer) op- of afkomen, hebben vaak een beneden modaal inkomen. Dit geldt voor iets meer dan de helft van hen. Dit hangt samen met het feit dat veel ouderen een relatief laag inkomen hebben en problemen met traplopen vooral voorkomen bij degenen met een lager inkomen. Oververtegenwoordigd zijn ook huurders. Dat is verklaarbaar omdat huurders vaak een lager inkomen hebben dan eigenaar-bewoners.
Tot slot
De Nederlandse bevolking vergrijst. Hoe ouder mensen zijn, hoe groter de kans om te vallen. In het spoor van de vergrijzing neemt het aantal valpartijen dan ook naar verwachting verder toe. Dit betekent ook een toename van het aantal ouderen dat door een valpartij op de spoedeisende hulp belandt. Nu al belanden jaarlijks zo’n 119.000 ouderen op de spoedeisende hulp na een val, van wie 83.000 ouder dan 75 jaar.
Ongeveer de helft van deze valpartijen vindt plaats in de thuisomgeving. Een woning die minder goed toegankelijk is, kan het risico op een valpartij vergroten. Ruim 1,5 miljoen ouderen (64%) wonen in een woning met een verhoogd valrisico. Het gaat om woningen met een trap in huis en/of een trap naar de voordeur.
In het tweede deel van dit tweeluik kijken we naar de mate waarin woningen zijn aan te passen en de mate waarin ouderen verhuizen naar meer toegankelijke, geschiktere woningen om het risico op een valpartij wat te verminderen.

