Update
Inflatiemonitor Nederland 2025Q2: effecten van Trumps handelsbeleid overvleugelen maatregelen Voorjaarsnota
De inflatie steeg in april naar 4,1%, mede door Pasen en de meivakantie. Voor 2025 verwachten we 3,8% inflatie, wat hoger is dan eerder geraamd door escalatie van internationale handelsconflicten en sterke loonstijgingen. Beleidsmaatregelen zoals huurbevriezing en lagere energiebelasting drukken de inflatie licht.

In het kort
Co-auteur: Lennart de Jong. Met dank aan Florence Schmit en Carola de Groot voor hun bijdragen.
Opbouw en definities in de inflatiemonitor
In de inflatiemonitor bespreken we de belangrijkste consumentenprijsontwikkelingen en onze inflatieverwachtingen. We bespreken eerst het gepubliceerde inflatiecijfer voor april. Vervolgens gaan we in op de impact van enkele algemene ontwikkelingen op onze verwachtingen voor de Nederlandse inflatie:
- de impact van het protectionistische handelsbeleid van de regering Trump
- relevante maatregelen uit de Voorjaarsnota van het kabinet Schoof
Tot slot gaan we dieper in op de verschillende componenten waaruit het totale inflatiecijfer is opgebouwd:
- de energieprijsinflatie
- de voedselprijsinflatie
- de kerninflatie (inflatie minus energie- en voedselprijzen)
De inflatiecijfers en -verwachtingen in deze publicatie hebben betrekking op de Europees geharmoniseerde prijsindex (HICP). In bijlage 1 laten we ook onze voorspellingen zien voor de consumentenprijsindex (CPI), een alternatieve inflatiemaatstaf die wordt gebruikt voor onder meer het indexeren van de huren en pensioenen. Voor meer informatie over onze methodologie om de inflatie te voorspellen, verwijzen we naar de bijlage bij een eerdere inflatiemonitor.
Inflatiecijfer april: 4,1%
Het inflatiecijfer (HICP) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor april 2025 kwam uit op 4,1 (j-o-j, zie figuur 1). Dit betekent dat de gemiddelde consumentenprijzen in april van dit jaar 4,1% hoger lagen dan in dezelfde maand vorig jaar. Dat is 0,7 procentpunt hoger dan in maart en ook hoger dan onze eigen raming van 3,7%. De in Nederland veelgebruikte alternatieve maatstaf voor inflatie – de consumentenprijsindex (CPI) – kwam in april eveneens uit op 4,1% (j-o-j) en was meer in lijn met onze eigen voorspelling van 3,9%.
Kijkend naar de onderliggende componenten van de inflatie (zie tabel 1), zaten we met onze aprilraming overal redelijk in de buurt, behalve de diensteninflatie die met 6,0% een stuk hoger uitpakt dan verwacht (4,9%). Zogenoemde kalendereffecten spelen hierbij waarschijnlijk een grote rol. Niet alleen viel het paasweekend dit jaar in april viel (terwijl dat vorig jaar grotendeels in maart was), ook de flexibele week in de meivakantie werd door veel scholen dit jaar in april gepland en in 2024 in mei. Hierdoor worden de hogere prijzen die hotels en vakantieparken rekenen tijdens Pasen en de meivakantie vergeleken met een relatief goedkope maand vorig jaar zonder al deze extra vakantiedagen. Dat Pasen en de meivakantie in twee achtereenvolgende jaren deels in een andere maand valt, zorgt voor een geschat extra effect van 0,6 procentpunt op de dienstenprijsinflatie, wat zich vertaalt naar een effect van 0,3 procentpunt op het totale inflatiecijfer. Doordat het inflatiecijfer in maart zonder paaseffect juist hoger was geweest en in mei zonder het meivakantie-effect, heeft dit geen effect op het jaarcijfer.
Daarnaast valt op dat het HICP inflatiecijfer even hoog is als het CPI cijfer. In de afgelopen maanden was de CPI steevast hoger, doordat de sterk gestegen huren in de CPI zwaarder meewegen dan in het HICP-inflatiecijfer (zie ook bijlage 2). Wat betreft de huren is in april niks veranderd, dus dat kan deze omslag niet verklaren. Een ander verschil tussen de HICP en de CPI is dat in de HICP de uitgaven van Nederlanders en mensen uit het buitenland in Nederland worden gemeten, terwijl in de CPI de uitgaven van Nederlanders in Nederland en in het buitenland worden gemeten. Het kan zijn dat de CPI (met uitzondering van de huren) in april minder hard is gestegen dan de HICP doordat de kosten van Nederlanders in het buitenland, bijvoorbeeld op vakantie, minder hard zijn gestegen dan de prijzen voor vakantie-uitgaven binnen Nederland.
Breder bezien is de inflatie in Nederland al langere tijd structureel hoger dan in veel eurozonelanden. De kalendereffecten in april hebben dit nog eens extra versterkt. De verschillen kunnen beter worden verklaard zodra de gedetailleerde inflatiecijfers zijn.
Figuur 1: Inflatie (HICP) kwam in april 2025 uit op 4,1%

Tabel 1: Heatmap inflatie

Inflatieverwachtingen
Vooruitkijkend verwachten we dat het gemiddelde inflatiecijfer (HICP) in 2025 uitkomt op 3,8%, in 2026 op 3,0% en in 2027 op 1,8%. Zie tabel 2 voor een volledig overzicht, inclusief de componenten waaruit het headline-cijfer is opgebouwd.
Tabel 2: Inflatievoorspellingen HICP

Ten opzichte van de vorige inflatiemonitor (2025Q1) hebben we met name het inflatiecijfer voor 2025 naar boven bijgesteld (met 0,7 procentpunt). Dit is deels het gevolg van maandrealisaties, maar ook van een sterkere escalatie van de mondiale handelsoorlog dan eerder gedacht. Hieronder bespreken we separaat uitgebreid de inflatie-effecten van: 1) Trumps handelsoorlog en 2) de maatregelen uit de Voorjaarsnota van het kabinet.
Trumps mondiale handelsoorlog
Donald Trump heeft in de eerste vier maanden van zijn tweede termijn als president van de VS direct maatregelen genomen om een belangrijke verkiezingsbelofte in te lossen: “We’re going to tariff the hell out of countries that have been taking advantage of us and stealing our jobs, stealing our companies.” Nadat de Amerikaanse president in februari en maart al de eerste importheffingen had ingevoerd op Canada, Mexico en China, volgden op 12 maart ook de eerste protectionistische maatregelen richting onder meer de Europese Unie: heffingen van 25% op de invoer van staal en aluminium. Begin april werd de handelsoorlog door de Amerikaanse regering verder aangewakkerd door een groot aangekondigd pakket op 2 april onder de vlag van ‘Liberation Day’ en werden een dag later ook heffingen van 25% ingevoerd op de import van auto’s en auto-onderdelen. Het vormde ook het startschot van een sterk staaltje machtspolitiek waarbij de VS en China wederzijds steeds hogere importheffingen afkondigden. Een overzicht van alle maatregelen en alle tegenmaatregelen door de getroffen landen staat in bijlage 2.
Inmiddels heeft Trump de pauzeknop in de handelsoorlog ingedrukt door de zogenoemde ‘wederkerige heffingen’ onder de vlag van ‘Liberation Day’ met 90 dagen uit te stellen, met uitzondering van China, waarvoor inmiddels een feitelijke importheffing geldt van 145%, waarbij overigens ook diverse goederen zijn uitgezonderd.
Naar aanleiding van het protectionistisch handelsgeweld hebben we onze economische ramingen flink moeten bijstellen. In ons nieuwe basispad gaan we ervan uit dat Trump na de rustperiode van 90 dagen alsnog de ‘Liberation Day’-heffingen gaat opleggen op handelspartners, bestaande uit een universele heffing van 10% en de aangekondigde wederkerige heffingen. Ook blijven de heffingen op specifieke producten (staal- en aluminium en auto’s) van kracht. Verder gaan we uit van een beperkte vergelding door handelspartners, waaronder de EU, gericht op vooral politiek gevoelige Amerikaanse goederen. In dit scenario is geen sprake van volledige vergelding om nog hogere heffingen van de VS te vermijden. Wel gaan we ervan uit dat de mate van handelsprotectionisme, zoals nu al is te zien tussen de VS en China, onverminderd blijft bestaan of zelfs verder escaleert.
In onze eerdere inflatieramingen hielden we al deels rekening met protectionistische maatregelen door de Amerikaanse regering. We gingen gemakshalve uit van een universele Amerikaanse importheffing van 5% op goederen uit de EU en vergelding door de EU met heffingen van 3%. Door alle aangekondigde en geïmplementeerde heffingen kunnen we in ons nieuwe basispad deze specifieke heffingen veel fijnmaziger doorrekenen (plus vergelding door getroffen landen). We hebben de doorrekening daarnaast aangevuld met vertrouwensschokken, productiviteitsschokken en mitigerende stimuleringspakketten.
Effecten in het nieuwe basispad
In ons nieuwe basispad komt de Nederlandse inflatie in 2025 0,3 procentpunt hoger uit door de handelsoorlog dan in ons oude basispad (waarin we dus al uitgingen van protectionistische maatregelen). Dit komt vooral doordat de ordegrootte van de Amerikaanse heffingen in het nieuwe basispad omvangrijker is dan waar we in ons oude basispad van uitgingen, evenals de mate van vergelding door China. Het gevolg daarvan is dat verstoringen in de internationale waardeketens ook kunnen zorgen voor opwaartse prijsdruk op Nederlandse bodem. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer onderdelen uit de VS in consumentenelektronica die in China wordt geassembleerd, worden belast met hogere heffingen en het eindproduct vervolgens wordt verscheept naar de Europese markten. Ook restricties of heffingen op de export van grondstoffen uit China naar de VS, zoals zeldzame aardmetalen en magneten, kunnen de prijzen van bijvoorbeeld Amerikaanse hightechapparatuur of medicijnen verhogen, wat uiteindelijk effect heeft op de Nederlandse inflatie.
Figuur 2: Handelsoorlog zorgt voor 0,7 procentpunt hogere inflatie in 2025 en 2026

Tot slot zijn er al indicaties dat het containervervoer flink is verstoord door de handelsoorlog, waardoor goederen niet tijdig of helemaal niet op plaats van bestemming aankomen, met als gevolg lege schappen en mogelijk stijgende prijzen. Zo rapporteert Drewry, een advies- en onderzoeksbureau in de scheepvaartindustrie, een annuleringspercentage in geplande vaarten van 10% voor komende maand. Daarnaast steeg het aantal annuleringen van vaarten van Azië naar de westkust van de VS vanaf half april in drie weken van 22 naar 65 vaarten.
Tegelijkertijd blijven de opwaartse inflatoire effecten van de handelsoorlog beperkt, omdat enkele factoren zorgen voor een lagere prijsdruk. Zo verwachten we dat China probeert een deel van de producten die normaal gesproken voor de Amerikaanse markt bestemd zijn tegen lagere prijzen op de Europese markten te verkopen. Dit effect kan vrij omvangrijk zijn, tenzij de EU ingrijpt met strenge antidumpingmaatregelen, zoals al eerder is gebeurd bij de import van Chinese elektrische auto’s. Daarnaast zien we momenteel al een sterke daling van de energieprijzen doordat de markten rekening houden met een verminderde vraag naar gas en olie door lagere economische activiteit als gevolg van de handelsoorlog. Ook de lagere koers van de Amerikaanse dollar draagt bij aan een lagere importinflatie in Europa. De lagere verwachte wereldwijde economische activiteit als gevolg van de handelsoorlog is de belangrijkste reden dat de inflatiecurve in ons nieuwe basispad in 2026 harder daalt dan in ons oude pad (zie figuur 2).
Andere scenario’s
Naast een nieuw basispad hebben we mogelijke alternatieve toekomstscenario’s voor de handelsoorlog doorgerekend. Dit is relevant omdat we bij een eventuele verdere escalatie daarmee onze economische ramingen relatief eenvoudig kunnen bijstellen. Voor een uitgebreide toelichting op deze scenario’s en de veronderstellingen die ten grondslag liggen aan ieder scenario verwijzen we naar het achterliggende rapport.
Figuur 3: Inflatie loopt op naarmate handelsoorlog verder escaleert

Bij een verdere escalatie van het mondiale handelsconflict komt de gemiddelde inflatie in 2025 en 2026 een paar tienden hoger uit (zie figuur 3). Pas in het extreme scenario van een mondiale tweedeling van de handel in een ‘kamp VS’ en een ‘kamp China’ zien we dat de inflatie-effecten voor Nederland in 2026 en 2027 (met respectievelijk 1 en 0,8 procentpunt) significant hoger uitpakken dan in het nieuwe basispad.
Voorjaarsnota
Het kabinet heeft op 17 april de Voorjaarsnota naar de Tweede Kamer gestuurd. De Voorjaarsnota is een update van de Begroting van 2025 en latere jaren. In deze nota zijn ook enkele maatregelen opgenomen die als doel hebben om de inflatie te verlagen en de koopkracht voor huishoudens te steunen. De opvallendste drie maatregelen zijn:
- Bevriezen van de sociale huren
- Schrappen van de btw op cultuur, sport en media
- Verlagen van de energiebelasting en constructie ‘vleugje zuivel’
Bevriezen sociale huren
Volgens de Voorjaarsnota mogen de huren van sociale huurwoningen (met een maandelijkse huur tot 900,07 euro) dit én volgend jaar niet worden verhoogd. Voor 2025 was de afspraak dat woningcorporaties de huren van hun gereguleerde huurwoningen (met een sociale of middenhuur) met gemiddeld 4,5% mochten verhogen. Individuele verhuurders mogen hier nog maximaal 0,5 procentpunt bovenop doen. Voor 2026 zou de maximale huursomstijging worden gekoppeld aan de gemiddelde inflatie (CPI) over de afgelopen drie jaar. Gelet op de realisaties en onze eerdere inflatieverwachting voor 2025 zou dit neerkomen op een gemiddelde maximale huursomstijging van 3,6% (dus maximaal 4,1% voor individuele huurders).
Als de huren niet mogen stijgen, valt de inflatie lager uit (zie figuur 4). De mate waarin hangt af van de vraag of de huurbevriezing op alle huurders in het sociale huursegment van toepassing is of alleen op degenen die hun huis huren van een woningcorporatie. Dit is nog altijd onduidelijk (ook voor de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening). In het laatste geval valt de inflatie 0,2 procentpunt lager uit in 2025 en 2026. In het eerste geval gaat er nog eens 0,1 procentpunt af van de inflatie in 2026.
Schrappen btw op cultuur, media en sport
Het kabinet schrapt de geplande btw-verhoging op cultuur, media en sport. De btw hiervoor zou aanvankelijk stijgen naar 21% in 2026, maar door politieke weerstand lag deze verhoging al langere tijd onder vuur. Nu blijft dus voor deze categorieën een lager tarief gelden van 9%. Het niet verhogen van de btw scheelt in 2026 0,2 procentpunt op het gemiddelde inflatiecijfer, maar we hadden dit effect al afgeboekt in onze inflatieraming nadat de kamer bij de bespreking van het Belastingplan 2025 in februari de motie Van Dijk had aangenomen. De verhoging naar 21% van de btw op hotelovernachtingen en logies gaat overigens wel gewoon door conform de afspraken in het Regeerprogramma, wat zorgt voor een extra inflatie-effect van gemiddeld 0,2 procentpunt in 2026. Met dit effect houden we uiteraard nog steeds rekening in onze inflatieramingen.
Verlagen van de energiebelasting en aanpakken constructie ‘vleugje zuivel’
We verwachten dat de effecten op de inflatie van twee maatregelen vrij gering zijn:
- Het verlagen van de energiebelasting met 200 miljoen over 2026, 2027 en 2028, wat zorgt voor lagere energierekening voor huishoudens en dus voor een lagere energie-inflatie
- Het aanpakken van de constructie waarbij producenten van non-alcoholische dranken een vleugje zuivel toevoegen om de verbruiksbelasting te ontlopen; zuivel en sojadranken zijn namelijk uitgezonderd. Ook suikerrijke zuiveldranken (zoals frambozenmelk en chocolademelk) worden door deze maatregel nu extra belast, waardoor de voedselprijsinflatie kan oplopen.
Figuur 4: Handelsoorlog overvleugelt tot medio 2026 inflatieverlagende maatregelen uit Voorjaarsnota

Energieprijzen
Gas- en olieprijzen ook onder druk door escalerende handelsoorlog
De olie- en gasprijzen zijn de afgelopen maanden verder gedaald (zie figuur 5). In april is de Brent olieprijs met ruim 7% gedaald ten opzichte van maart, deze noteert op het moment van schrijven 63 Amerikaanse dollar per vat. De TTF-gasprijs is in dezelfde periode zelfs met 15% gedaald. Momenteel bedraagt de gasprijs 32 euro per megawattuur (MWh). Ter vergelijking: begin februari was deze nog 57 euro.
Voor uitgebreide analyses van de energiemarkt zie de analyses van onze energie-analisten Joe DeLaura en Florence Schmit van 4 april en 24 april. De gas- en olieprijzen zijn niet alleen sterk gedaald doordat de wintermaanden afliepen en de lente haar intrede deed, maar stonden al langer onder druk door de lagere energievraag vanuit Azië, voornamelijk omdat de Chinese economie al een tijd lang hapert. Trumps aangekondigde importheffingen hebben de olie- en gasprijzen nog verder doen inzakken. De Amerikaanse importheffingen op specifieke industriële productgroepen raakt de wereldwijde industriële productie en de bouwsector, waardoor de vraag naar energie in die sectoren ook sterk is gedaald. Ook zorgen de protectionistische maatregelen voor een sterke daling van de mondiale handel, wat onder meer invloed heeft op vervoerssectoren, met als gevolg een verminderde vraag naar benzine, kerosine en diesel.
Figuur 5a: Gasprijzen zijn flink gedaald sinds maart

Figuur 5b: Olieprijzen zijn flink gedaald sinds maart

Verwachtingen energie-inflatie
We verwachten dat gasprijzen de komende tijd stabiel blijven, terwijl de olieprijzen de komende maanden waarschijnlijk nog wat verder dalen (zie figuur 5). Voor zowel olie als gas geldt dat er momenteel (tijdelijk) meer dan voldoende aanbod is. OPEC+ heeft begin april een productieverhoging aangekondigd voor mei en juni, terwijl de prijzen al onder druk stonden. Voor gas geldt dat China is gestopt met de invoer van Amerikaans vloeibaar gas (LNG) als vergelding op de Amerikaanse protectionistische maatregelen, waardoor Europa momenteel tijdelijk beschikt over voldoende aanbod van LNG.
Toch zijn er factoren waardoor de prijzen voor olie en gas de komende tijd niet nog verder dalen. Ten eerste kan de afname van LNG ingezet worden als geopolitiek pressiemiddel. Dit betekent dat de Amerikanen deals kunnen sluiten met landen om hun handelsoverschot met de VS terug te dringen door zich te binden aan de afname van Amerikaans gas. Ook is het mogelijk dat Trump de sancties op Iran en Rusland de komende tijd verder opschroeft. Zeker als er in de vredesonderhandelingen tussen Rusland en Oekraïne in de ogen van Trump onvoldoende voortgang wordt geboekt, zou hij de sanctiekaart wel eens kunnen spelen, wat leidt tot aanbodrestricties en op zijn minst enige opwaartse prijsdruk. Tot slot wordt op 6 mei een rapport van de Europese Commissie verwacht waarin de Commissie aangeeft hoe de laatste Europese afhankelijkheid van Russische energie wordt afgebouwd. Hoewel het aandeel pijplijngas is afgebouwd van 30% in 2021 naar slechts 3,5%, is Europa nog voor 12% afhankelijk van Russische LNG. Het afbouwen hiervan brengt de nodige uitdagingen met zich mee en zou de krapte op de LNG-markt weer verder kunnen vergroten, zeker omdat de VS momenteel geen structurele extra capaciteit heeft om het Russische LNG te vervangen.
De lagere olie- en gasprijzen zorgen ervoor dat de bijdrage van de energie-inflatie aan het totale headline-inflatiecijfer de komende tijd vooral negatief is. Voor 2026 en 2027 is dit een bescheiden -0,1 procentpunt (zie tabel 2).
Voedselprijsinflatie
De voedselprijzen stegen volgens de statistieken van het CBS in april met 7,2% (j-o-j). Grote kanttekening bij dit cijfer is echter dat dit niet louter het inflatiecijfer voor voedingsmiddelen betreft, maar ook voor dranken en tabak. Juist in die laatste categorie heeft de overheid vorig jaar een flinke accijnsverhoging doorgevoerd. Dit is de reden dat dit inflatiecijfer lastig te vergelijken is in historisch perspectief en/of met de prijsveranderingen in onze buurlanden.
Per 1 juli 2024 mogen supermarkten überhaupt geen tabak meer verkopen, dus die 7,2% zegt weinig over wat er onderliggend met de prijzen in de supermarkt gebeurt. De verwarring zal nog tot de komende zomer duren. Daarna loopt de impact van de hogere accijnzen uit de maandelijkse inflatiecijfers.
Kijken we puur naar de boodschappenprijzen in de supermarkt, dan lagen die in april een kleine 4% hoger dan een jaar geleden. Het zijn de voorspelbare productcategorieën die dit inflatiecijfer omhoog trekken: koffie, chocolade, roomboter en fruitsap (zie tabel 3). Voor elk van deze productgroepen is de onderliggende grondstofprijs in 2024 zeer sterk opgelopen.
Het goede nieuws is dat de supermarktprijzen ten opzichte van de maand maart redelijk stabiel zijn gebleven. Gemiddeld genomen zagen we wel een minieme stijging in de schapprijzen, maar de opgelopen promotiedruk compenseerde dat. Ook voor de komende maanden verwachten we gemiddeld genomen geen grote prijsveranderingen. In specifieke categorieën, zoals koffie, chocolade en sinds kort ook (rund-)vlees lopen de prijzen de komende maanden naar verwachting echter wel verder op.
Tabel 3: Prijsontwikkeling voedingsmiddelen in Nederlandse supermarkten per 30 april 2025

Kerninflatie blijft hoog
De kerninflatie - het inflatiecijfer exclusief voedsel en energie - kwam voor april uit op 4,2% (j-o-j). Dit is een stuk hoger dan in maart (3,3%) en hoger dan onze eigen raming (3,4%). De hoge kerninflatie is voornamelijk toe te schrijven aan een sterke stijging van de dienstenprijzen met 6,0% waar wij een stijging in dienstenprijzen van 4,9% hadden verwacht. Dit hangt uiteraard samen met het eerder genoemde paaseffect waarbij het paasweekend dit jaar in april viel en vorig jaar grotendeels in maart, en de flexibele week van de meivakantie die dit jaar vooral in april werd gepland in plaats van mei (zoals in 2024).
Verwachtingen kerninflatie
We verwachten dat de kerninflatie de komende maanden verder oploopt en voor heel 2025 uitkomt op 4,1%. Dit is een forse verhoging ten opzichte van de raming in de vorige inflatiemonitor (3,1%), vooral doordat we verwachten dat de goederenprijzen sterker zullen oplopen door Trumps handelsbeleid. De diensteninflatie hebben we ook licht verhoogd, ondanks het dempende effect van de eerder besproken huurbevriezing. Hoge loongroei blijft namelijk onverminderd een stempel drukken op de kerninflatie, met name via diensten. In april waren de cao-lonen per uur wederom 5,4% hoger dan in dezelfde maand een jaar eerder, nagenoeg hetzelfde percentage als in de drie maanden ervoor. Wellicht dat de loondruk de komende periode wel iets afneemt, omdat de enorme druk op de arbeidsmarkt licht lijkt af te nemen (zie figuur 6). Voor 2026 en 2027 verwachten we dat de kerninflatie uitkomt op respectievelijk 3,5% en 1,9% (zie tabel 2).
Figuur 6a: Werkloosheid stijgt licht

Figuur 6b: Vacaturegraad daalt

Producten
Een uitsplitsing van de inflatiecijfers voor specifieke producten is voor april nog niet beschikbaar. Op basis van data voor maart kunnen we echter wel iets meer zeggen over de prijsdruk voor specifieke producten (zie figuur 7). In deze maand zagen we wederom dat vooral horeca, huren en overige diensten (zoals verzekeringen, kappers, juridische-, administratieve- en financiële diensten, en schoonmaakdiensten) sterk hebben bijgedragen aan de hoge kerninflatie. Daarbij laat recreatie en cultuur in de afgelopen twee maanden ook een sterkere prijsstijging zien.
Figuur 7: Horeca, huren en overige diensten zijn in maart wederom het hardst in prijs gestegen

Het is ook mogelijk om op een nog meer granulair niveau te kijken welke goederen en diensten afgelopen jaar duurder zijn geworden in maart (zie tabel 4). Binnen de post onderwijs is tertiair onderwijs (hoger- en overig beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs) het afgelopen jaar het sterkst in prijs gestegen (19%). In tegenstelling tot voorgaande jaren geldt vanaf studiejaar 2024-2025 de halvering van het collegegeld voor eerstejaars studenten niet meer, wat de prijsstijging grotendeels verklaart. De prijzenstijging binnen de post recreatie en cultuur zien we vooral terug in de prijzen voor bioscopen, theaters en concertzalen: deze waren in maart 13% hoger dan een jaar geleden.
Opvallend is dat de top-20 sterkste stijgers vooral bestaat uit diensten en veel minder uit goederen, wat in lijn is met de eerdere constatering dat hogere lonen de prijzen van arbeidsintensieve diensten stuwt. Twee opvallende goederen in de lijst zijn tuinmeubelen en fietsen. Normaliter worden prijsstijgingen van dit soort producten (zeker tuinmeubelen) vooral bepaald door het seizoenskarakter en zien we ze vooral duurder worden na de winter. Nu valt op dat tuinmeubelen ten opzichte van maart vorig jaar 9% duurder zijn geworden en fietsen 8%. Wellicht dat het goede weer van maart ten opzichte van voorgaande jaren deze prijsstijgingen kan verklaren (we beleefden in Nederland de zonnigste maart sinds 1965 en de droogste maart sinds 1906). De stijging in fietsenprijzen kan daarbij ook een andere oorzaak hebben. Tijdens de coronaperiode steeg de vraag naar fietsen enorm, maar daalde deze daarna ook snel. Uiteindelijk bleven veel producenten met grote voorraden zitten, wat voor verschillende fietsfabrikanten leidde tot financiële problemen en faillissementen. Als gevolg zijn de voorraden van fietsen flink teruggebracht, wat in het geval van stijgende vraag en een kleiner aanbod de prijsstijging van fietsen kan verklaren.
Tabel 4: Top-20 stijgers afgelopen jaar per maart 2025

Bijlage 1: CPI-inflatie bijna gelijk aan HICP door huurbevriezing
In de officiële inflatieramingen van RaboResearch is de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP) leidend. De HICP maakt een Europese vergelijking van inflatiecijfers mogelijk. Sinds dit jaar publiceren we echter ook onze verwachtingen voor de consumentenprijsindex (CPI, zie tabel 5). De CPI wordt in Nederland veelvuldig gerapporteerd in de media en wordt gebruikt voor bijvoorbeeld het indexeren van huurprijzen en pensioenen. De CPI en de HICP verschillen in samenstelling van het zogenaamde mandje met consumentengoederen en diensten. Zo neemt de HICP de uitgaven van buitenlanders in Nederland mee, terwijl de CPI juist de uitgaven van Nederlanders in het buitenland meeweegt in het inflatiecijfer. De CPI houdt in tegenstelling tot de HICP bovendien rekening met de prijsstijging van een aantal consumptiegebonden belastingen, zoals de motorrijtuigenbelasting. Ook rekent de CPI met een fictief bedrag dat woningbezitters betalen om de eigen woning ‘te consumeren’.
De prijsontwikkeling van dit fictieve bedrag is gelijkgetrokken met de huurprijsstijging, maar dit heeft wel tot gevolg dat de jaarlijkse huurverhoging grofweg twee maal zo zwaar meeweegt in de CPI- als in de HICP-inflatie. Het effect van de bevriezing van de sociale huren uit de Voorjaarsnota zorgt daarom voor een veel grotere daling van de verwachte CPI-inflatiecijfers vergeleken met de HICP-cijfers. Waar de HICP-inflatie door de bevriezing in 2025, 2026 en 2027 ieder jaar met gemiddeld 0,1 procentpunt lager uitkomt, daalt de CPI-inflatie respectievelijk met 0,3, 0,4 en 0,1 procentpunt (vergelijk tabel 5 en 6).
Tabel 5: Inflatievoorspellingen CPI

Tabel 6: Inflatievoorspellingen CPI zonder bevriezing sociale huren

Bijlage 2: Tijdlijn van de handelsoorlog
