Update
Inflatiemonitor 2025Q4: Diensteninflatie hardnekkig, verkiezingsuitslag kan inflatie beïnvloeden
De HICP-inflatie bleef in oktober 3,0%, gelijk aan september. Voor heel 2025 verwachten we dat de inflatie uitkomt op gemiddeld 3,0%, waarna deze daalt naar 2,3% in 2026 en 2,0% in 2027. De kerninflatie ligt nu op 2,9%, gestuwd door een hoge diensteninflatie, maar we voorzien een lichte daling. De energieprijzen drukken de inflatie vanaf 2026, terwijl de voedselprijzen naar verwachting verder stabiliseren. Potentiële beleidsmaatregelen zorgen voor extra onzekerheid vanaf 2027.

In het kort
Opbouw en definities in de inflatiemonitor
In deze inflatiemonitor analyseren we de recente ontwikkelingen in de consumentenprijzen en geven we een update van onze inflatieverwachtingen. We starten met een bespreking van het inflatiecijfer voor oktober. Daarna bespreken we de onderdelen uit de verkiezingsplannen van de grootste partijen bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen, voor zover die invloed hebben op de inflatie. Vervolgens gaan we dieper in op de belangrijkste onderdelen van de inflatie:
De cijfers en verwachtingen in deze publicatie zijn gebaseerd op de Europees geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP). In bijlage 1 presenteren we daarnaast onze ramingen voor de nationale consumentenprijsindex (CPI), die onder andere wordt gebruikt voor het indexeren van huren en pensioenen. Voor een toelichting op onze ramingsmethodiek verwijzen we naar de bijlage bij een eerdere editie van deze monitor.
Inflatiecijfer oktober: 3,0%
De inflatie op basis van de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP) bedroeg volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in oktober 3,0% (jaar-op-jaar, zie figuur 1). De consumentenprijzen lagen daarmee gemiddeld 3,0% hoger dan in oktober 2024, geheel in lijn met onze verwachting. De consumentenprijsindex (CPI), die in Nederland vaak als maatstaf voor inflatie wordt gebruikt, kwam in oktober uit op 3,1% op jaarbasis.
Figuur 1: Inflatie (HICP) kwam in oktober 2025 uit op 3,0%

Tabel 1: Heatmap inflatie

De inflatieontwikkeling in oktober was vergelijkbaar met die in september, toen de HICP-inflatie met 0,6 procentpunt steeg ten opzichte van de maand ervoor. De CPI kwam in oktober uit op 3,1%, lager dan de 3,3% in september. In beide maanden hadden de energieprijzen een inflatie-opdrijvend effect door dure contracten en hogere brandstofprijzen. Wij verwachten dat dit effect de komende maanden uit de reeks loopt. Voor september is duidelijk dat accommodaties (hotels, vakantiehuisjes en dergelijke) een belangrijke rol speelden in zowel het HICP- als het CPI-cijfer. Voor oktober vermoeden we dat hogere accommodatieprijzen, mede door de herfstvakantie die dit jaar volledig in oktober viel, hieraan hebben bijgedragen. Vorig jaar viel een deel in november, waardoor het effect toen verspreid was. Dit verklaart mede waarom de dienstenprijsinflatie in oktober met 4,5% beduidend hoger lag dan in voorgaande maanden – in augustus bedroeg deze nog 2,9%. Wij verwachten dat zij in november weer lager uitvalt.
Naast de prijs van vakantiehuisjes speelt loongroei nog altijd een belangrijke rol in de diensteninflatie. Hoewel de arbeidsmarkt iets afkoelt – het aantal werklozen lag in september voor het eerst in vier jaar hoger dan het aantal openstaande vacatures – blijft de arbeidsmarkt krap en de cao-loongroei stevig. In het derde kwartaal van 2025 bedroeg deze 4,6%, ruim boven het langjarige gemiddelde. Wij verwachten dat de loongroei dit jaar uitkomt op 4,9% en ook volgend jaar nog rond de 4% zal liggen. Daarmee ligt de cao-loonindex sinds 2019 in 2026 consequent boven de consumentenprijsindex (HICP), wat betekent dat de lonen gemiddeld genomen de inflatie vanaf 2019 meer dan goedgemaakt hebben (zie figuur 2). Dit betekent overigens niet dat de reële loonontwikkeling voor iedereen positief is: de loonontwikkeling verschilt sterk tussen sectoren.
De voedingsprijsinflatie liep in oktober licht op naar 3,8%, maar onderliggend blijven de supermarktprijzen al maanden stabiel. Sinds eind september stegen de prijzen gemiddeld slechts 0,1%, met uitschieters bij koffie en suiker. Het relatief hoge jaar-op-jaarcijfer komt vooral door eerdere prijsverhogingen eind 2024 en begin 2025, waardoor we verwachten dat de voedingsprijsinflatie de komende maanden verder afneemt.
Figuur 2: Cao-loonindex ligt in 2026 structureel boven inflatie

Inflatieverwachtingen
Vooruitkijkend verwachten we dat het gemiddelde inflatiecijfer (HICP) in 2025 uitkomt op 3,0%, in 2026 op 2,3% en in 2027 op 2,0%. Zie tabel 2 voor een volledig overzicht, inclusief de componenten waaruit het headline-cijfer is opgebouwd.
Tabel 2: Inflatievoorspellingen HICP

Partijprogramma’s en inflatie
De verkiezingsprogramma’s van de grootste partijen bevatten uiteenlopende voorstellen die direct doorwerken in de inflatie. CDA wil het btw-tarief verhogen, terwijl JA21 juist verlaagt. PVV wil de btw op boodschappen schrappen, maar deze verhogen voor kunst en cultuur. Ook accijnzen komen in beeld: D66 wil de dieselaccijns verhogen, terwijl VVD deze laag wil houden. Daarnaast zijn er plannen voor nieuwe verbruiksbelastingen, zoals een suikerbelasting (D66), heffingen op e-sigaretten (GL-PvdA, VVD, D66, CDA) en een verpakkingsbelasting (GL-PvdA). Op energiegebied wil GL-PvdA de belastingvermindering verhogen en verlaagt de PVV de btw op energie. VVD en D66 stellen verlagingen van de elektriciteitsbelasting voor. D66 en GL-PvdA willen vliegbelastingen uitbreiden, terwijl JA21 de geplande verhogingen terugdraait. Voor weggebruik en autobelastingen stellen GroenLinks-PvdA en D66 een vignet en een kilometerheffing voor, terwijl CDA een congestieheffing wil invoeren.
Met betrekking tot de huurprijzen wil GL-PvdA de huurverhogingen beperken, terwijl VVD en JA21 de Wet betaalbare huur willen afschaffen. Maatregelen rondom het basispakket beïnvloeden de gemeten inflatie ook; als een behandeling in het basispakket wordt opgenomen, leidt dat tot een prijsdaling naar nul in de HICP (en vanaf door een methodewijziging 2026 ook in de CPI); als een behandeling eruit verdwijnt, tot een prijsstijging.
In bijlage 2 geven we een volledig overzicht van alle maatregelen in de verkiezingsprogramma’s die de consumentenprijsindex direct beïnvloeden. Voor een breder overzicht van de effecten van verschillende partijprogramma’s op de economie, zie de laatste conjunctuurupdate.
CPB doorrekening inflatie
Het CPB heeft in Keuzes in Kaart de effecten van de verschillende programma’s op de inflatie doorgerekend. Naast directe prijsmaatregelen verwerkt het CPB ook indirecte effecten in de inflatieberekening. Een belangrijk kanaal is de loonontwikkeling: verhoging van het minimumloon of versterking van de positie van werknemers verhoogt op termijn de stijging van de cao-lonen. Bedrijven rekenen deze loonkosten deels door in de consumentenprijzen. Het CPB-model houdt hier rekening mee via endogene loonvorming en prijszetting.
Bedrijfsbelastingen zijn in het CPB-model niet rechtstreeks doorvertaald naar consumentenprijzen, tenzij ze via keteneffecten (zoals hogere energiekosten) doorwerken. In figuur 3 zijn de CPB-berekeningen voor de gemiddelde (CPI-)inflatie en cao-loonstijgingen van 2027 tot en met 2030 weergegeven. De plannen van de VVD en JA21 zorgen voor een lichte verlaging van de inflatie ten opzichte van het basispad; de plannen van D66, GL-PvdA en CDA zorgen voor een lichte verhoging. De PVV heeft haar verkiezingsprogramma niet laten doorrekenen, waardoor deze partij in het figuur ontbreekt en er ook in het verdere overzicht minder duidelijkheid is over de precieze plannen van deze partij.
Figuur 3: Inflatie bij D66, GL-PvdA en CDA hoger dan in basispad

Energieprijzen
Na een periode van sterke prijsschommelingen stabiliseren de energieprijzen geleidelijk. Brent-olie beweegt sinds medio 2023 in een dalende trend en daalt naar verwachting verder in de richting van de 60 dollar per vat in 2026, gedreven door ruim aanbod en afnemende vraag (zie figuur 5). De verwachte negatieve prijsdruk komt door het afbouwen van OPEC+-productiebeperkingen, extra volumes uit Brazilië en Guyana en een zwakke vraagontwikkeling in Azië. Tegelijkertijd blijft er een risico op al dan niet tijdelijke prijspieken door geopolitieke spanningen en beperkte reservecapaciteit bij OPEC+. Bovenop deze dalende trend in de olieprijzen speelt ook de wisselkoers mee: de Amerikaanse dollar is de afgelopen maanden substantieel verzwakt ten opzichte van de euro. Wij verwachten dat de huidige euro-dollar-koers van 1,16 in de komende twaalf maanden verder stijgt naar circa 1,20. Dit betekent dat brandstoffen omgerekend in euro’s nog voordeliger uitkomen.
Ook de gasprijzen (TTF) volgen een neerwaartse lijn: van rond de 50 euro per MWh begin dit jaar naar circa 29 euro per MWh in 2026, volgens onze prognose (zie figuur 4). Deze daling hangt samen met een forse uitbreiding van LNG-capaciteit wereldwijd en een zwakke vraag vanuit Azië, met name China. De ingebruikname van nieuwe Amerikaanse LNG-terminals en projecten in Qatar en Afrika zorgen vanaf 2026 voor een structureel ruimere markt.
Toch zijn er nog risico’s op de korte termijn. In de komende winter kunnen lage Europese gasvoorraden, kouder dan gemiddeld weer en tegenvallende windproductie de vraag naar gas tijdelijk verhogen en de prijzen opdrijven. Lagere gasprijzen zorgen niet automatisch voor goedkopere elektriciteit. Hoge kosten voor CO₂-uitstoot en extra inzet van gascentrales bij weinig zon en wind houden de prijzen waarschijnlijk relatief hoog.
Figuur 4: Na duurdere wintermaanden verdere daling in gasprijs verwacht

Figuur 5: De olieprijs zet dalende trend richting 60 dollar door

Verwachting energie-inflatie
September liet een opvallende stijging zien: de energierekening steeg jaar-op-jaar met 4,2%, terwijl brandstoffen 3,6% duurder waren. Dat is opmerkelijk, omdat de olieprijzen juist daalden, de dollar goedkoper werd en de accijnzen onveranderd bleven. Een belangrijke verklaring ligt in de vaste energiecontracten: veel huishoudens sloten begin dit jaar, toen de gasprijzen hoog waren, contracten af voor langere tijd. Zij betalen nu nog die hogere tarieven, waardoor de gemiddelde energierekening stijgt.
In oktober blijft het beeld bovengemiddeld – we verwachten voor zowel gas en stroom als voor brandstoffen een plus van zo’n 2% - vooral door nog steeds dure contracten en een tijdelijk piekje in de brandstofprijsinflatie. Dit effect neemt naar verwachting begin 2026 af, zodra deze dure contracten uit het cijfer verdwijnen.
Vooruitkijkend verwachten we dat de energie-inflatie in 2026 een licht drukkend effect heeft op de totale inflatie, gevolgd door stabilisatie in 2027. Daarmee verschuift de aandacht naar beleidsfactoren: uitgestelde accijnsverhogingen en ETS2 kunnen vanaf 2027 een merkbare opwaartse druk op de brandstofprijzen en de inflatie veroorzaken, afhankelijk van timing en doorberekening. Bij een volledige terugdraaiing van kortingen en indexaties kan de inflatie ruim 0,3 procentpunt hoger uitvallen, terwijl ETS2 daar nog een beperkte verhoging van de inflatie van 0,05 tot 0,15 procentpunt aan kan toevoegen. In bijlage 3 is een overzicht opgenomen van de mogelijke accijnsscenario’s en ETS2-effecten op de brandstofprijzen en de inflatie, inclusief aannames en berekeningen.
Voedselprijsinflatie
Supermarktprijzen al maanden stabiel
De voedselprijsinflatie is in oktober volgens het CBS marginaal opgelopen naar 3,8%. In september lag dit cijfer nog op 3,7%. De kleine stijging in het inflatiepercentage is geen reden voor bezorgdheid. Dit jaar begonnen de supermarkten iets eerder met hun nazomerse promotiecampagnes, waardoor oktober een lastige vergelijkingsbasis kende.
Onderliggend gebeurde er niet zoveel met de boodschappenprijzen. Gemiddeld genomen stegen de prijzen sinds eind september met een kleine 0,1%. In ongeveer de helft van alle voedingsmiddelencategorieën in de supermarkt bleven de schapprijzen gelijk of daalden deze zelfs licht. De ‘grootste’ uitschieters naar boven toe waren koffie en suiker (zie tabel 3).
Tabel 3: Prijsontwikkeling voedingsmiddelen in Nederlandse supermarkten per 31 oktober 2025

Het inflatiecijfer doet misschien anders vermoeden, maar de boodschappenprijzen zijn al maanden stabiel. Vergelijken we het huidige prijsniveau in de supermarkten bijvoorbeeld met dat van zes maanden geleden, dan is de gemiddelde prijsstijging beperkt tot minder dan 0,9%. Van die kleine 0,9% is ook nog een vrij groot deel toe te schrijven aan de, in de media uitgebreid besproken, sterke prijsstijgingen van koffie en chocola.
Dat het jaar-op-jaar inflatiecijfer nog steeds relatief hoog is, is met name te wijten aan de prijsverhogingen die we eind 2024 en begin dit jaar zagen. Dat effect zal er de komende maanden uitlopen. Daarom verwachten we dat het gerapporteerde voedselprijsinflatiecijfer gestaag verder terugzakt.
Kerninflatie nog altijd hoog
De kerninflatie kwam in oktober uit op 2,9%. Dat was iets hoger dan in september (2,8%), maar een heel stuk hoger dan in augustus (2,2%). Dit kwam met name door een sterke stijging van de diensteninflatie, van 2,9% jaar-op-jaar in augustus, naar 3,6% in september en 4,5% in oktober.
Gedetailleerde cijfers zijn er voor oktober nog niet, maar een blik op de cijfers van september kan een beeld geven van wat momenteel de kerninflatie drijft, zie figuur 6. De belangrijkste verklaring voor de hogere dienstenprijsinflatie die maand was de positieve bijdrage van de prijzen in de horeca, waar die in de twee maanden daarvoor nog negatief was. Een prijsstijging van 4,3% in september betekende de grootste prijsstijging in de horeca sinds april van dit jaar. Het zou goed kunnen dat hierbij het mooiere weer (hoger aantal zonuren en kleinere hoeveelheid neerslag) in september dit jaar ten opzichte van een jaar eerder een rol heeft meegespeeld.
Het is goed mogelijk dat de prijzen in de horeca ook een belangrijke oorzaak zijn van de hoge dienstenprijsinflatie in oktober. Daarbij speelt waarschijnlijk mee dat de herfstvakantie dit jaar volledig in oktober viel, terwijl dat vorig jaar deels in november was. Daardoor kunnen de prijzen van met name accommodaties – bijvoorbeeld hotels en vakantiehuisjes – hoger uitvallen. Doordat accommodaties in de HICP een stuk hoger gewicht hebben dan in de CPI, kan dit ook verklaren dat de verandering in de dienstenprijsinflatie bij de HICP ten opzichte van september (4,5% versus 3,6%) een stuk hoger was dan bij de CPI (4,5% versus 4,1%).
Kijken we naar andere componenten van de kerninflatie, dan zien we dat ook de categorie stoffering en huishoudelijke apparaten – waaronder bijvoorbeeld meubilair, stoffering, huishoudtextiel, elektrische apparaten, servies en gereedschap voor huis en tuin vallen – in september harder in prijs steeg ten opzichte van een jaar eerder dan in augustus. De prijzen voor recreatie en cultuur en voor vervoer stegen dan weer iets minder hard. De huurprijsontwikkeling blijft de subcategorie met de hoogste bijdrage in de kerninflatie.
Figuur 6: Huren en horeca leverden in september grootste bijdrage aan kerninflatie

Voor 2026 verwachten we een kerninflatie van 2,7%. De belangrijkste bijdrage daarin komt van de dienstenprijzen, waarvoor we een verwachting van 4,2% verwachten. We voorzien namelijk dat de lonen ook in 2026 sterk blijven stijgen, met gemiddeld 4,1%, al is dat wel iets minder dan de verwachte gemiddelde loonstijging van 4,9% in 2025. Daarnaast levert de component horeca naar verwachting een grotere bijdrage door de btw-verhoging op logies per 1 januari 2026, van 9% naar 21%.
Ook goederen die voor een groot deel uit staal en ijzer bestaan, kunnen in 2026 duurder worden. Dit komt doordat de EU hogere en striktere importtarieven gaat heffen op ijzer en staal. Daarnaast kunnen de importtarieven van president Trump indirect tot hogere prijzen leiden in Nederland, doordat de prijzen voor producenten in de VS zullen stijgen. Daar staat tegenover dat landen als China, Mexico en Canada hun producten mogelijk juist goedkoper op de Europese markt zullen brengen, als gevolg van de Amerikaanse importbeperkingen.
Bijlage 1: Inflatieraming CPI
Bij de officiële inflatieramingen van RaboResearch nemen we de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP) als uitgangspunt. Deze index maakt het mogelijk om inflatiecijfers op een consistente manier tussen Europese landen te vergelijken. Sinds dit jaar publiceren we echter ook onze verwachtingen voor de consumentenprijsindex (CPI, zie tabel 4). De CPI is in Nederland gangbaarder in het publieke debat en wordt onder andere gebruikt voor het indexeren van huurprijzen en pensioenen.
De CPI en HICP verschillen in de samenstelling van het zogenoemde consumentenmandje. Zo telt de HICP ook de bestedingen van buitenlandse bezoekers in Nederland mee, terwijl de CPI juist kijkt naar de uitgaven van Nederlanders, ook als die in het buitenland plaatsvinden. Daarnaast houdt de CPI rekening met prijsontwikkelingen van bepaalde consumptiegebonden belastingen, zoals de motorrijtuigenbelasting, wat bij de HICP niet het geval is.
Een ander belangrijk verschil is dat de CPI een fictieve huurwaarde toerekent aan huiseigenaren, om het gebruik van de eigen woning als consumptie mee te nemen. Deze fictieve huurwaarde volgt de ontwikkeling van de huurprijzen, waardoor huurverhogingen in de CPI ruim twee keer zo zwaar doorwerken als in de HICP.
Tabel 4: Inflatievoorspellingen CPI

Bijlage 2: Maatregelen verkiezingsprogramma’s met direct effect op de inflatie
Aanpassingen btw-tarief
Het CDA verhoogt het standaard btw-tarief van 21% naar 21,21% en het verlaagde tarief van 9% naar 9,09%. JA21 verlaagt daarentegen het standaard btw-tarief van 21% naar 20,5% (het verlaagde tarief blijft ongemoeid). De PVV verlaagt de btw op boodschappen naar 0%, maar verhoogt de btw op kunst en cultuur naar 21%. D66 en CDA willen dat voor de sierteelt het verhoogde btw-tarief gaat gelden.
Brandstofaccijnzen
D66 verhoogt de dieselaccijns met 0,12 euro per liter; het CDA wil deze beperkt verhogen (geen bedrag gespecifieerd). De VVD wil de brandstofaccijnzen laag houden (geen bedragen gespecifieerd) en de PVV wil in ieder geval in 2026 vasthouden aan de verlaagde brandstofaccijns. JA21 wil een vernieuwd “nationaal autobelastingpakket” met wijzigingen in de benzine- en dieselaccijnzen.
Overige accijnzen en verbruiksbelastingen
GL-PvdA, VVD, D66 en CDA zijn voorstander voor een verbruiksbelasting op e-sigaretten. D66 wil daarnaast ook de alcoholaccijns verhogen en een suikerbelasting voor productgroepen op basis van hun suikergehalte invoeren. Ook voert D66 een consumptiebelasting op zuivel en vlees in. GL-PvdA en VVD schaffen de verbruiksbelastingsvrijstelling voor zuivel en sojadrank volledig af. GL-PvdA voert ook een verpakkingsbelasting in.
Energiebelasting
GL-PvdA verhoogt de belastingvermindering in de energiebelasting naar 666 euro (inclusief btw) – nu is deze korting op de energierekening nog 635 euro in 2025 en 629 euro in 2026 en 2027. De VVD verlaagt de tarieven voor elektriciteit van schijven 1, 2 en 5 van de energiebelasting. D66 verlaagt ook het tarief voor elektriciteit, maar alleen voor de eerste schijf. JA21 verlaagt de energiebelasting voor zowel gas als elektriciteit. De PVV verlaagt de btw op energie van 21% naar 9%.
Vliegbelastingen
D66 wil de vliegbelasting verhogen en uitbreiden (hoger tarief voor lange afstand en businessclass en vast tarief voor transferpassagiers). GL-PvdA breidt de vliegbelasting uit naar transferpassagiers en privéjets. JA21 draait de geplande aanpassing van de vliegbelasting in 2027 (verhoging voor het vaste tarief van 29,40 naar 47 euro voor middellange afstanden en 71 euro voor lange afstand) terug.
Weggebruik- en autobelastingen
GroenLinks-PVDA en D66 willen een vignet voor personenauto’s invoeren, van respectievelijk 100 en 50 euro. Ook voeren beide partijen een kilometerheffing in die varieert naar plaats, tijd, brandstofsoort en gewicht, in plaats van de motorrijtuigbelasting. Het CDA wil een congestieheffing voor weggebruikers. D66 wil de bpm verhogen en wil een tenaamstellingbelasting van 200 euro invoeren voor tweedehands elektrische auto's, maar de vaste voet in de bpm voor elektrische auto’s afschaffen.
Huurprijzen
GL-PvdA wil de jaarlijkse huurprijsstijging beperken. VVD en D66 willen de huurverhoging in de sociale huursector afhankelijk maken van het inkomen. GL-PvdA wil de WOZ-waarde van huizen minder of zelfs niet laten meetellen bij het bepalen van de maximale huur. Verhuurders mogen daardoor een minder hoge huur vragen in regio’s met hoge huizenprijzen. Het CDA wil de WOZ-waarde juist zwaarder laten meetellen. De PVV wil de sociale huren verlagen met 10%. VVD en JA21 willen de Wet betaalbare huur afschaffen. Zie voor een uitgebreid overzicht van de plannen van politieke partijen voor de woningmarkt onze recente studie.
Zorgverzekeringen
De basiszorgverzekering valt buiten de CPI, omdat deze wordt beschouwd als een verplichte collectieve voorziening en niet als een individuele consumptieve uitgave. Daarentegen worden uitgaven aan aanvullende zorgverzekeringen en eigen betalingen wél meegenomen in de CPI, omdat deze vrijwillig zijn en direct door huishoudens worden betaald. Vanaf 2026 past het CBS de CPI-methodiek aan: wijzigingen in het basispakket van de zorgverzekering worden dan behandeld als prijsveranderingen, zoals dat nu al voor de HICP het geval is. Als een behandeling in het basispakket wordt opgenomen, leidt dat tot een prijsdaling naar nul in de CPI; als een behandeling eruit verdwijnt, tot een prijsstijging. In de oude methode leiden zulke wijzigingen alleen tot een verandering in de weging van de betreffende uitgaven.
GL-PvdA, D66 en PVV willen tandartscontroles toevoegen aan het basispakket. GL-PvdA wil daarnaast ook kinderbrillen, anticonceptie en PrEP (middel om hiv te voorkomen) toevoegen. D66 en JA21 willen een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor wijkverpleging introduceren. VVD, D66, CDA en JA21 bevriezen het basispakket structureel, waardoor nieuwe behandelingen niet instromen. Hierdoor blijven toekomstige uitgaven als eigen betalingen of aanvullende verzekering in de CPI meetellen, in plaats van ‘naar nul’ te gaan, en stijgt het gemeten prijsniveau op termijn ten opzichte van een scenario met instroom.
Overige maatregelen
GroenLinks-PvdA wil het tarief van de assurantiebelasting van 21% naar 25% verhogen. D66 wil een handling fee invoeren van 2 euro op e-commerce-pakketten met een waarde van minder dan 150 euro die rechtstreeks door verkopers buiten de EU naar consumenten in de EU worden verzonden.
Bijlage 3: Onzekerheid over uitgestelde accijnsverhoging en ETS2-effecten
De brandstofaccijnzen blijven een belangrijk punt van onzekerheid voor de inflatie in 2027. Sinds 1 juli 2023 gelden verlaagde accijnstarieven, die nog niet volledig zijn teruggedraaid. Daarnaast zijn indexaties voor 2024, 2025 en 2026 uitgesteld, terwijl ook voor 2027 een correctie op basis van inflatie tot de mogelijkheden behoort. Op basis van de reeds bekende tabelcorrectiefactoren[1] en een inschatting van de tabelcorrectiefactor voor 2027 op basis van onze inflatieprognose komen we tot de volgende openstaande verlagingen:
Inclusief btw betekent dit dat een liter benzine bij volledige terugdraaiing van de korting en indexatie op 1 januari 2027 29 cent duurder wordt ten opzichte van de dag ervoor, en een liter diesel 19 cent (zie ook tabel 5).
Omdat het onzeker is of en wanneer de uitgestelde accijnsindexaties worden doorgevoerd, onderscheiden we zes scenario’s voor 2027:
Daarnaast speelt het Europese emissiehandelssysteem ETS2 een rol. ETS2 beoogt de uitstoot van broeikasgassen in transport en gebouwde omgeving te beprijzen. Dit leidt naar verwachting tot extra kosten van circa 0,12 euro per liter benzine en 0,14 euro per liter diesel. Deze kosten komen in eerste instantie bij leveranciers terecht, maar een deel wordt waarschijnlijk doorberekend aan consumenten. Wij gaan in onze ramingen uit van een netto doorberekening van ongeveer een derde van deze ETS2-kosten vanaf 2027. Dit houdt in dat niet de volledige kostenstijging bij consumenten terechtkomt, omdat een deel mogelijk wordt gecompenseerd via lagere accijns of andere maatregelen. Voor accijnsverhogingen maken we op dit moment geen aannames, gezien de onzekerheid over toekomstige beleidskeuzes.
De tabelcorrectiefactor is een jaarlijkse indexatie die wordt toegepast op belastingtabellen en accijnzen om bedragen te corrigeren voor inflatie. De factor wordt berekend op basis van de afgeleide consumentenprijsindex (CPI), waarin de effecten van belastingmaatregelen en overheidsbeleid zijn uitgesloten.
Tabel 5: Opbouw en potentieel niveau van brandstofaccijns in 2027

Onze berekeningen laten zien dat de CPI-inflatie in 2027 zonder accijnsverhogingen of ETS2-effecten op 2,2% uitkomt. Afhankelijk van het scenario kan dit oplopen tot 2,5% (+0,32 procentpunt) bij volledige terugdraaiing en indexatie. Het grootste deel van deze stijging komt door het terugdraaien van de korting en de indexatie over 2024, die relatief hoog is door de sterke inflatie in de voorgaande periode. ETS2 kan daar nog een beperkte extra verhoging aan toevoegen: circa +0,05 procentpunt bij de gedeeltelijke doorberekening – waar we in onze huidige raming van uitgaan – en +0,15 procentpunt bij volledige doorberekening van de kosten aan consumenten (zie tabel 6).
Tabel 6: Impact van accijnsscenario’s en ETS2 op CPI-inflatie in 2027



